© Copyright Microsoft Corporation, 2004. Alle rechten voorbehouden.
Het documentatieteam van SQL Server kan geen technische ondersteuningsvragen beantwoorden, maar hoort graag uw suggesties en opmerkingen over dit leesmij-bestand. U kunt snel en rechtstreeks feedback sturen in een e-mail via de volgende koppeling. Geef uw feedback in het Engels.
Als u schriftelijke feedback over dit document wilt verzenden, klikt u hier: Feedback verzenden.
1.0 Inleiding
1.1 Systeemvereisten
1.2 Voordat u een upgrade naar MSDE 2000 SP4 uitvoert
1.3 Beveiligingsoverwegingen voor MSDE 2000 SP4
1.4 De naam van het exemplaar vaststellen
1.5 De versie van Microsoft Data Access Components controleren
1.6 De huidige versie van MSDE 2000 vaststellen
1.7 Aanvullende informatie over SP4
1.8 Er zijn updates naar SQL Server 2000 Books Online beschikbaar
2.0 MSDE 2000 SP4 zoeken en downloaden
2.3 De MSDE 2000 SP4-bestanden extraheren
2.4 Richtlijnen voor downloaden en extraheren
3.0 Het service pack installeren
3.1 De installatie van MSDE 2000 SP4 voorbereiden
3.2 MSDE 2000 SP4 Setup uitvoeren
3.3 Services en toepassingen opnieuw starten
3.4 MSDE 2000 op gerepliceerde servers installeren
3.5 MSDE 2000 SP4 op alleen-lezen databases of bestandsgroepen in een replicatietopologie toepassen
3.6 Een upgrade van de catalogus met gekoppelde servers uitvoeren
3.8 MSDE 2000 SP4 opnieuw toepassen
4.0 Aanvullende overwegingen bij de installatie
4.1 MSDE 2000 SP4 opnieuw distribueren
4.2 MSDE 2000 SP4-bestandslocaties
5.0 Notities bij de documentatie
5.1 Verbeteringen in MSDE 2000 SP4
5.2 Verbeteringen in de replicatie
5.3 Verbeteringen in SQL Server Agent en Shared Tools
5.5 DB-Library en Embedded SQL for C
5.6 Verbeteringen in MSDE 2000 Setup
5.7 Verbeteringen in de onderhoudsvriendelijkheid
In dit leesmij-bestand wordt beschreven hoe het onderdeel SQL Server Desktop Engine (MSDE) van Microsoft® SQL Server™ 2000 Service Pack 4 (SP4) moet worden gebruikt. U kunt Desktop Engine SP4 gebruiken voor een upgrade van bestaande exemplaren van MSDE naar MSDE 2000 SP4, of voor het installeren van een nieuw exemplaar van MSDE 2000 SP4.
De algemene procedure voor het installeren van SQL Server SP4 is als volgt:
Opmerking Tenzij anders aangegeven zijn alle verwijzingen naar SQL Server 2000 Desktop Engine in dit leesmij-bestand verwijzingen naar MSDE 2000 versie A. MSDE 2000 versie A is functioneel equivalent met SQL Server 2000 Desktop Engine SP3a, maar bevat een nieuwe Gebruiksrechtovereenkomst waarmee gebruikers andere rechten krijgen dan met eerdere MSDE 2000-licenties.
SQL Server 2000 SP4 bestaat uit vier delen. Elk deel is bestemd voor toepassing van SP4 op een ander onderdeel van SQL Server:
Alle service packs van SQL Server zijn cumulatief. SQL Server SP4 bevat ook de correcties van SP1, SP2, SP3 en SP3a.
MSDE 2000 SP4 kan alleen worden gebruikt bij exemplaren van SQL Server 2000 Desktop Engine of MSDE 2000 versie A. Met de andere onderdelen van SQL Server 2000 SP4 wordt SP4 toegepast op de andere SQL Server 2000-onderdelen zoals Analysis Services of de database-engine. In afzonderlijke leesmij-bestanden wordt beschreven hoe u Database Components SP4 en Analysis Services SP4 kunt gebruiken. De andere leesmij-bestanden zijn beschikbaar op deze Microsoft-website.
Het service pack voor MSDE 2000 is bedoeld voor ontwikkelaars die opnieuw distribueerbare toepassingen maken die gebruikmaken van MSDE. MSDE 2000 SP4 kan als volgt worden gebruikt:
Zie Het gebruik van MSDE 2000 voor meer informatie over MSDE 2000-licenties. Als u nog geen licentie hebt om MSDE 2000 te kunnen installeren of uitvoeren, kunt u er een krijgen door u te registreren op de webpagina voor MSDE 2000 versie A.
Als u MSDE 2000 SP4 wilt installeren, leest u de informatie in sectie 1 en sectie 2 van dit leesmij-bestand en volgt u de aanwijzingen in sectie 3 als het volgende van toepassing is:
De volgende secties van dit leesmij-bestand bevatten voorbeelden van de meest voorkomende scenario's bij een upgrade van een bestaand exemplaar van MSDE naar MSDE 2000 SP4, of bij het installeren van een nieuw exemplaar van MSDE 2000:
Uw computer moet voldoen aan de volgende hardware- en softwarevereisten voordat u probeert MSDE 2000 SP4 Setup uit te voeren.
In deze tabel vindt u de hardwarevereisten voor het installeren en uitvoeren van MSDE 2000.
Hardware | Minimumvereisten |
Computer | Intel Pentium of compatibel, 166 MHz of hoger |
Geheugen (RAM) | 128 MB bij Microsoft Windows XP en Windows 2003 Server
Minimaal 64 MB bij Windows 2000 |
Vasteschijfruimte | 75 MB bij Microsoft Windows XP en Windows 2003 Server
100 MB bij Windows 2000 |
Station | Cd-rom-station (wanneer MSDE 2000 SP4 vanaf een cd-rom-station wordt geïnstalleerd) |
MSDE 2000 heeft geen lijst met compatibele hardware. Als uw computer voldoet aan de minimumvereisten in de voorgaande tabel, werkt de MSDE 2000-software op de hardware die is gecertificeerd voor gebruik met het Windows-besturingssysteem. Zie de Windows-lijst met compatibele hardware op deze Microsoft-website voor meer informatie over hardware die is gecertificeerd voor gebruik met het Windows-besturingssysteem.
Als u MSDE 2000 wilt gebruiken, moet een van de volgende besturingssystemen zijn geïnstalleerd:
Belangrijk SQL Server 2000 SP4 wordt niet ondersteund op Windows NT 4.0-, Windows Millennium Edition- en Windows 98-platforms. SQL Server 2000 SP3a-installaties op Windows NT 4.0-, Windows Millennium Edition- en Windows 98-platforms blijven gedurende 12 maanden na de laatste versie van SQL Server 2000 SP4 kritieke hotfix-ondersteuning ontvangen.
Bestands- en printerdeling moeten actief zijn als u MSDE 2000 Setup wilt uitvoeren.
Controleren of bestands- en printerdeling actief zijn
Een MSDE 2000 SP4-installatie mislukt als een van de volgende beveiligingsbeleidsregels is ingesteld op Installatie niet toestaan:
Als u de instelling Installatie niet toestaan gebruikt, moet u deze wijzigen in Zonder bericht voltooien voordat u MSDE 2000 SP4 installeert. Zo nodig kunt u het beleid terugzetten naar de vorige instelling nadat de installatie is voltooid.
Opmerking Installatie niet toestaan is niet de standaardinstelling voor deze beveiligingsbeleidsregels.
Beveiligingsbeleidsregels instellen
U kunt het upgradebestand voor MSDE 2000 SP4 alleen vanaf een cd-rom installeren als u Microsoft Windows Installer 2.0.2600.0 of hoger gebruikt. Als u een upgrade van Windows Installer moet uitvoeren, bevat MSDE 2000 SP4 de benodigde bestanden.
Een upgrade van Windows Installer uitvoeren
Als uw exemplaar van MSDE door een toepassing wordt gebruikt, vraagt u de leverancier van de toepassing of voor deze toepassingen MSDE-upgradeoverwegingen gelden voordat u een upgrade naar MSDE 2000 SP4 uitvoert.
In deze sectie worden kwesties besproken die u moet oplossen en taken die u moet uitvoeren voordat u MSDE 2000 SP4 gebruikt om een upgrade uit te voeren naar een bestaand exemplaar van MSDE naar MSDE 2000 SP4.
Databases of databaseback-ups die zijn gemaakt op een exemplaar van Database Components SP4, kunnen worden gekoppeld aan of teruggezet op een eerdere versie van SQL Server 2000. Er zijn echter beperkingen voor databases in een replicatietopologie. Zie sectie 1.2.3, Overwegingen voor een exemplaar in een replicatie of een logboektopologie, voor meer informatie.
De procedures voor het toepassen van MSDE 2000 SP4 op een bestaand exemplaar van MSDE 2000 zijn afhankelijk van de manier waarop het exemplaar is geïnstalleerd. Bij de meeste toepassingen wordt MSDE 2000 op een van de volgende manieren geïnstalleerd:
Opmerking Voor nieuwe toepassingen moet het Setup-hulpprogramma zodanig worden geschreven dat het Setup-hulpprogramma van MSDE 2000 wordt aangeroepen, en dat de MSDE 2000-samenvoegmodules niet direct worden gebruikt. MSDE 2000 SP4 bevat samenvoegmodules. Deze samenvoegmodules kunnen echter alleen worden gebruikt door leveranciers van toepassingen die patchbestanden moeten maken voor exemplaren van MSDE die oorspronkelijk zijn geïnstalleerd met hulpprogramma's die direct gebruikmaken van samenvoegmodules.
Als op één computer meerdere exemplaren van MSDE 2000 zijn geïnstalleerd, moet u voor elk exemplaar afzonderlijk nagaan of u MSDE 2000 SP4 kunt toepassen. U moet SP4 bovendien voor elk exemplaar afzonderlijk toepassen.
Opmerking Microsoft ondersteunt geen configuraties waarbij meer dan 16 exemplaren van de SQL Server-database-engine op één computer zijn geïnstalleerd. Dit geldt voor exemplaren van SQL Server 6.5, SQL Server 7.0, SQL Server 2000, MSDE 1.0 en MSDE 2000.
Microsoft Knowledge Base-artikel 311762 bevat instructies om vast te stellen op welke manier een exemplaar van MSDE 2000 is geïnstalleerd. Nadat u de procedures in artikel 311762 hebt gevolgd, moet u rekening houden met het volgende:
U kunt MSDE 2000 SP4 Setup uitvoeren vanaf de vaste schijf, een netwerkshare of een cd-rom. Als u Setup vanaf de vaste schijf uitvoert, zijn de oorspronkelijke MSDE 2000-installatiebestanden niet vereist. Maar als u een upgrade uitvoert van een exemplaar van MSDE 2000 naar MSDE 2000 SP4 vanaf een netwerkshare of een cd, moeten de bestanden die oorspronkelijk zijn gebruikt voor de installatie van MSDE 2000, zich bevinden op dezelfde locatie als tijdens de oorspronkelijke installatie. Als u de oorspronkelijke installatie hebt uitgevoerd vanaf een cd-rom, wordt u door Setup van MSDE 2000 SP4 tijdens de upgrade om de oorspronkelijke cd-rom gevraagd. Als de oorspronkelijke bestanden zich niet meer op de oorspronkelijke locatie op de netwerkshare bevinden, of als de oorspronkelijke cd-rom niet beschikbaar is, moet u de MSDE 2000 SP4-bestanden naar de vaste schijf kopiëren en Setup daarvandaan uitvoeren.
Met SP4 Setup worden de gebruikersdatabases bijgewerkt die leden van een replicatietopologie zijn. Deze upgradefactor kan invloed hebben op de functionaliteit van back-ups maken en terugzetten van gerepliceerde gebruikersdatabases. Voordat u MSDE 2000 SP4 installeert, moet u controleren of u naar de replicatiedatabases en bestandsgroepen kunt schrijven.
Zie sectie 3.4, MSDE 2000 op gerepliceerde servers installeren, voor meer informatie over het toepassen van SP4 op databases die deelnemen aan replicatietopologieën. Meer overwegingen voor back-ups en terugzetten voor replicatie vindt u in sectie 5.2.4, Problemen met het maken en terugzetten van back-ups bij samenvoegreplicatie.
Opmerking Als een exemplaar van MSDE 2000 geen deel uitmaakt van een replicatietopologie, kunt u een back-up maken van een gebruikersdatabase en deze terugzetten op elke andere versie van SQL Server 2000 of MSDE 2000.
Als in Setup gebruikersdatabases of bestandsgroepen worden ontdekt waarnaar niet kan worden geschreven, gebeurt het volgende:
Setup has detected one or more databases and filegroups which are not writable.
U kunt deze waarschuwing negeren, behalve als een aantal van de databases in het Setup-logboek lid zijn van een replicatietopologie. Als een aantal van de niet-schrijfbare databases in het Setup-logboek lid zijn van een replicatietopologie, moeten deze databases eerst schrijfbaar worden gemaakt en moet SP4 opnieuw worden toegepast op dit exemplaar van MSDE 2000.
Zie sectie 3.5, MSDE 2000 SP4 op alleen-lezen databases of bestandsgroepen in een replicatietopologie toepassen, voor informatie over het schrijfbaar maken van databases. Zie sectie 3.8, MSDE 2000 SP4 opnieuw toepassen, voor meer informatie over het opnieuw toepassen van SP4.
Voordat u MSDE 2000 SP4 gebruikt voor een upgrade van een bestaand exemplaar van MSDE, wordt u aangeraden te plannen hoe u het exemplaar kunt terugzetten naar de voorgaande staat, mocht dat later nodig zijn. Als MSDE 2000 SP4 wordt geïnstalleerd, worden voor onderhoudsdoeleinden wijzigingen in de systeemtabellen aangebracht. Ook worden de gebruikers- en distributiedatabases bijgewerkt die leden van een replicatietechnologie zijn. Vanwege de aard van deze wijzigingen kan MSDE 2000 SP4 niet eenvoudig worden verwijderd. Als u wilt terugkeren naar de versie die werd uitgevoerd voordat u MSDE 2000 SP4 hebt geïnstalleerd, moet u de installatie van MSDE 2000 eerst ongedaan maken en vervolgens dit exemplaar opnieuw installeren. Als u een ouder SQL Server 2000 Service Pack hebt uitgevoerd of een hotfix hebt toegepast, moet u deze opnieuw toepassen op het exemplaar dat wordt teruggezet.
Belangrijk Als u uw systeem veilig wilt terugzetten naar de staat van vóór MSDE 2000 SP4, moet u direct vóór het installeren van MSDE SP4 back-ups hebben gemaakt van de databases master, model en msdb. Zie sectie 3.1.1, Back-ups maken van de SQL Server-databases, voor meer informatie.
Zie sectie 3.7, MSDE 2000 SP4 verwijderen, voor meer informatie.
De werking van MSDE 2000 Setup is in SP3a gewijzigd, waardoor de standaardinstellingen leiden tot een beter beveiligde configuratie. Deze wijzigingen zijn als volgt meegenomen in SP4:
In SP4 wordt netwerkondersteuning standaard uitgeschakeld als er nieuwe exemplaren van MSDE 2000 worden geïnstalleerd. Als er een upgrade van een bestaand exemplaar wordt uitgevoerd, blijven de netwerkinstellingen behouden. Als er geen toepassingen op andere computers zijn die verbinding maken met uw exemplaar van MSDE 2000, is voor het exemplaar geen netwerkondersteuning nodig. Het is veiliger een niet-gebruikte resource uit te schakelen. U kunt tijdens Setup netwerkondersteuning inschakelen als u voor de Setup-parameter DISABLENETWORKPROTOCOLS de waarde 0 opgeeft. Als u tijdens het installeren van een exemplaar van MSDE 2000 SP4 netwerkondersteuning inschakelt, kunt u het exemplaar later zodanig configureren dat de ondersteuning wordt uitgeschakeld. Zie Microsoft Knowledge Base-artikel 814130 voor meer informatie over het uitschakelen en herstellen van netwerktoegang.
In MSDE 2000 SP4 Setup wordt alleen een nieuw exemplaar van MSDE 2000 geïnstalleerd als u een sterk SA-wachtwoord opgeeft. Gebruik de parameter SAPWD om het sterke SA-wachtwoord op te geven. In MSDE 2000 SP4 Setup wordt alleen een upgrade uitgevoerd voor een bestaand exemplaar van MSDE 2000 als u een sterk wachtwoord aan de SA-aanmeldingsaccount toewijst. U moet een sterk wachtwoord aan de SA-aanmeldingsaccount toewijzen, ook voor een upgrade van een bestaand exemplaar, tenzij de toepassing die het exemplaar van MSDE gebruikt, op een of andere manier afhankelijk is van een leeg SA-wachtwoord. Zelfs als het exemplaar van MSDE 2000 gebruikmaakt van de Windows-verificatie, wordt de SA-aanmeldingsaccount onmiddellijk actief zodra het exemplaar overschakelt naar de gemengde modus. Een leeg, eenvoudig of bekend SA-wachtwoord is kwetsbaar voor gebruik door onbevoegde toegang. Zie Microsoft Knowledge Base-artikel 322336 als u een sterk SA-wachtwoord moet toewijzen voordat u een upgrade uitvoert van uw exemplaar van MSDE 2000 naar MSDE 2000 SP4.
Gebruik zo mogelijk Windows-verificatie met uw MSDE 2000-exemplaar om de beveiliging te verbeteren. Overweeg over te stappen de gemengde modus naar Windows-verificatie als het volgende het geval is:
Zie Microsoft Knowledge Base-artikel 322336 voor meer informatie over het wijzigen van een exemplaar van MSDE 2000 van verificatie in gemengde modus naar Windows-verificatie.
U moet de namen van de exemplaren weten als u meerdere exemplaren van MSDE 2000 en de SQL Server 2000-database-engine op één computer wilt installeren. U kunt maximaal 16 exemplaren op één computer installeren. Eén exemplaar heeft geen exemplaarnaam. Dit wordt het standaardexemplaar genoemd. De overige 15 exemplaren moeten unieke exemplaarnamen hebben. Deze worden benoemde exemplaren genoemd.
U gebruikt het programma MSDE SP4 Setup om exemplaren van MSDE te installeren of bij te werken. Als u een benoemd exemplaar van MSDE installeert of bijwerkt, moet u de naam van het exemplaar opgeven met de parameter INSTANCENAME. Als u INSTANCENAME niet opgeeft, wordt Setup uitgevoerd voor het standaardexemplaar van MSDE op de computer. U kunt MSDE 2000 SP4 niet gebruiken voor een upgrade van een exemplaar van de SQL Server 2000-database-engine.
U vindt als volgt bestaande exemplaren op uw computer:
In het rechterdeelvenster wordt een standaardexemplaar weergegeven als een service met de naam MSSQLSERVER. Benoemde exemplaren worden vermeld als services met de naam MSSQL$NaamExemplaar, waarbij NaamExemplaar de naam van het exemplaar is.
Exemplaarnamen moeten de regels volgen op deze Microsoft-webpagina.
In MSDE 2000 SP4 Setup wordt vastgesteld of een upgrade moet worden uitgevoerd van een geïnstalleerde versie van Microsoft Data Access Components (MDAC) naar MDAC 2.8 SP1:
Opmerking Als op een computer met MSDE 2000 SP4 een upgrade naar een nieuwer besturingssysteemplatform wordt uitgevoerd, is de versie van MDAC die door SP4 is geïnstalleerd, niet meer aanwezig.
Opmerking Zie Knowledge Base-artikel 301202 voor instructies over het vaststellen van de versie van MDAC op uw computer.
Als MDAC 2.8 SP1 in MSDE 2000 SP4 wordt geïnstalleerd, is de MDAC-taalversie dezelfde als de taalversie van MSDE 2000 SP4. Als u een taalversie van MDAC wilt behouden die verschilt van de taalversie van MSDE 2000 SP4, moet u de betreffende taalversie van MDAC 2.8 SP1 downloaden en installeren voordat u MSDE 2000 SP4 Setup kunt uitvoeren. U kunt taalspecifieke versies van MDAC 2.8 SP1 downloaden vanaf de downloadpagina van Microsoft Data Access.
MDAC 2.8 SP1 bevat een upgrade naar MSXML 3.0 SP7. In MDAC 2.81 wordt ook SQLXML 1.0 bijgewerkt, dat bij Microsoft SQL Server 2000 wordt geleverd. Dit service pack voert geen installatie of update van SQLXML 3.0 uit. Als voor uw toepassing SQLXML 3.0 is vereist, moet u dit downloaden en installeren van deze Microsoft-website. Zie de downloadpagina van Microsoft Data Access voor meer informatie over MDAC 2.8 SP1. Zie Knowledge Base-artikel 822758 voor meer informatie over MDAC-versies. Correcties in MDAC 2.8 SP1 zijn gedocumenteerd in Knowledge Base-artikel 884930.
Alle versies van Windows die worden ondersteund voor gebruik met MSDE 2000, bevatten een versie van de MDAC-software die werkt met MSDE 2000 SP4. Als u een exemplaar van MSDE 2000 configureert om netwerkcommunicaties te ondersteunen en om te fungeren als databaseserver, hoeft u geen clientsoftware te installeren op Windows-computers om ervoor te zorgen dat toepassingen vanaf deze computer verbinding kunnen maken met het exemplaar van MSDE 2000. Zie deze Microsoft-webpagina voor meer informatie over netwerkcommunicatie.
Opmerking Bij proefversies van SQL Server 2000 SP4 wordt een proefversie van MSXML 3.0 SP7 geïnstalleerd. Als u een proefversie van SQL Server 2000 SP4 hebt geïnstalleerd, wordt u aangeraden de definitieve versie van MSXML 3.0 SP7 installeert vanaf deze Microsoft-website.
Identificeer de versie van het MSDE 2000-exemplaar waarop een upgrade wordt uitgevoerd voordat u Setup uitvoert. Als de versie van MSDE 2000 al SP4 of hoger is, hoeft u SP4 niet te installeren.
U kunt de huidige versie van MSDE 2000 als volgt vaststellen:
SELECT SERVERPROPERTY('ProductLevel')
SELECT @@VERSION
SELECT SERVERPROPERTY('ProductVersion')
Versie en niveau van SQL Server 2000 | @@VERSION | Product Level (Productniveau): |
SQL Server 2000, oorspronkelijke versie | 8.00.194 | RTM |
Desktop Engine SP1 | 8.00.384 | SP1 |
Desktop Engine SP2 | 8.00.534 | SP2 |
Desktop Engine SP3, SP3a of MSDE 2000 versie A. | 8.00.760 | SP3 |
MSDE 2000 SP4 | 8.00.2039 | SP4 |
Opmerking Uw productversie kan anders zijn dan deze waarden als u na het installeren van het product of een eerder service pack een hotfix hebt toegepast. Bijvoorbeeld: @@VERSION
retourneert een waarde van 8.00.818 nadat u de beveiligingscorrectie MS03-031 op MSDE 2000 versie A hebt toegepast.
SELECT SERVERPROPERTY('Edition')
Als de waarde Desktop Engine wordt geretourneerd, is het exemplaar MSDE 2000.
Een lijst van de bestanden in dit service pack vindt u in Microsoft Knowledge Base-artikel 888799. Aan elke correctie in 888799 is een koppeling toegevoegd naar een artikel in de Knowledge Base over het probleem dat met de correctie wordt verholpen. Volg de koppelingen naar de afzonderlijke artikelen van de Knowledge Base voor informatie over elke correctie.
Alle relevante informatie voor de SQL Server 2000 Service Pack 4 die niet op tijd beschikbaar was om in dit leesmij-bestand te worden opgenomen, zal worden gepubliceerd in het Microsoft Knowledge Base-artikel 884525.
.De Knowledge Base-artikelen die in dit leesmij-bestand worden genoemd, zijn beschikbaar in de Microsoft Knowledge Base.
Een artikel opzoeken in de Knowledge Base
Alle problemen in de gepubliceerde beveiligingsbulletins van SQL Server 2000 SP3a en SQL Server 2000 (64-bits) zijn in SP4 opgelost.
Als u een hotfix voor SQL Server 2000 hebt ontvangen na 2 december 2004, is deze waarschijnlijk niet in SP4 opgenomen. Neem contact op met de primaire ondersteuningsprovider om dezelfde hotfix te verkrijgen voor SQL Server 2000 SP4.
SQL Server 2000 SP4 bevat verbeteringen in de onderhoudsvriendelijkheid waarmee u toekomstige hotfixes kunt verwijderen. Zie sectie 5.7, Verbeteringen in de onderhoudsvriendelijkheid, voor meer informatie.
SQL Server 2000 SP4 bevat wijzigingen in MSDE 2000 die te maken hebben met problemen die door de Slammer-worm worden veroorzaakt:
Gebruikers van Microsoft SQL Server 2000 Windows® CE Edition (SQL Server CE) en SQL Server 2005 Mobile Edition (SQL Mobile) die database- en publicatieservers van SQL Server 2000 hebben bijgewerkt of willen bijwerken naar SP4, moeten ook de serverreplicatieonderdelen op IIS-servers (Microsoft Internet Information Services) bijwerken. Er zijn bijgewerkte installatieprogramma's voor serverhulpprogramma's beschikbaar voor SQL Server CE en voor SQL Mobile.
Opmerking Ook als u uw serverreplicatieonderdelen hebt bijgewerkt na de upgrade naar SQL Server 2000 SP3 of SP3a, moet u de nieuwste SP4-specifieke updates installeren op serverhulpprogrammaonderdelen.
SQL Server 2000 SP4 verwijdert de afhankelijkheid OPENXML van de versie van MSXML die door het besturingssysteem is geïnstalleerd. In MSDE 2000 SP4 wordt een interne versie geïnstalleerd van de MSXML-technologie die compatibel is met MSXML 2.6.
SQL Server 2000 Books Online is de primaire gebruikersdocumentatie voor MSDE 2000. Books Online wordt regelmatig bijgewerkt met correcties en nieuwe informatie. In januari 2004 is Books Online bijgewerkt met aanvullende informatie over MSDE 2000. U wordt sterk aanbevolen de nieuwste versie van Books Online te downloaden en te installeren om de volgende redenen:
Huidige versies van Books Online zijn op de volgende locaties beschikbaar:
Voorbeelden van de SQL Server 2000-database-engine die zijn bijgewerkt met SQL Server 2000 SP3 en SP3a, zijn beschikbaar op deze Microsoft-website. Alle voorbeelden die verwijzen naar de SQL Server 2000-onderdelen in MSDE 2000 zijn eveneens van toepassing op MSDE 2000, behalve functies die in MSDE 2000 niet worden ondersteund. De opgenomen functies zijn de database-engine, verbindingsonderdelen voor de databaseclient en het programmeren van API's, replicatie en DTS (Data Transformation Services).
Lees eerst Richtlijnen voor downloaden en extraheren verderop in deze sectie voordat u SQL Server 2000 SP4 gaat downloaden en extraheren. SQL Server 2000 SP4 wordt op de volgende manieren gedistribueerd:
Als u een SQL Server 2000 SP4-cd hebt, kunt u een exemplaar van MSDE 2000 bijwerken naar MSDE 2000 SP4 met het zelfextraherende bestand SQL2000.MSDE-KB884525-SP4-x86-TTT.exe op de cd.
Opmerking TTT is een aanduiding die per taal verschilt.
Nadat u SQL2000.MSDE-KB884525-SP4-x86-TTT.exe hebt verkregen van de downloadsite of van de SP4-cd, kunt u het bestand uitvoeren om de MSDE 2000 SP4-bestanden naar uw computer te extraheren. Met SQL2000.MSDE-KB884525-SP4-x86-TTT.exe wordt een reeks mappen op uw vaste schijf gemaakt waarmee u MSDE 2000 SP4 kunt installeren.
De service packs voor SQL Server 2000 Desktop Engine zijn taalspecifiek. Als u een exemplaar van MSDE 2000 wilt bijwerken, moet u het service pack verkrijgen met dezelfde taal als uw exemplaar. U krijgt het service pack op een SQL Server 2000 SP4-cd of door de MSDE 2000 SP4-bestanden te downloaden. Als u bijvoorbeeld een upgrade uitvoert van een Japans exemplaar van MSDE 2000, moet u de Japanse versie van MSDE 2000 SP4 downloaden.
Opmerking MSDE 2000 SP4 service pack-onderdeel dat beschikbaar is in het Portugees (Brazilië), Zweeds en Nederlands, omdat SQL Server 2000 Desktop Engine het enige onderdeel is van SQL Server 2000 dat in deze talen is vertaald. De SQL Server 2000-componenten waarvoor met Database Components SP4 of Analysis Services SP4 een upgrade wordt uitgevoerd, zijn niet beschikbaar in deze talen.
Als u niet zeker bent van de taal van een exemplaar van MSDE 2000:
HKEY_LOCAL_MACHINE\SOFTWARE\Microsoft\MSSQLServer\MSSQLServer\HuidigeVersie
HKEY_LOCAL_MACHINE\SOFTWARE\Microsoft\Microsoft SQL Server\NaamExemplaar\HuidigeVersie
waarbij NaamExemplaar de naam van het exemplaar aangeeft.
Registerwaarde Language (hexadecimaal) | Registerwaarde Language (decimaal) | Taal van dit exemplaar |
0x00000404 | 1028 | Traditioneel Chinees |
0x00000407 | 1031 | Duits |
0x00000409 | 1033 | Engels |
0x0000040a | 1034 | Spaans |
0x0000040c | 1036 | Frans |
0x00000410 | 1040 | Italiaans |
0x00000411 | 1041 | Japans |
0x00000412 | 1042 | Koreaans |
0x00000413 | 1043 | Nederlands |
0x00000416 | 1046 | Portugees (Brazilië) |
0x0000041d | 1053 | Zweeds |
0x00000804 | 2052 | Vereenvoudigd Chinees |
Als uw exemplaar van MSDE 2000 is geïnstalleerd met het MSDE Setup-hulpprogramma, kunt u de upgrade voor uw exemplaar van MSDE 2000 uitvoeren met een downloadbestand van SQL Server 2000 SP4. De oorspronkelijke pakketnaam van het Setup-hulpprogramma is SqlRun01.msi tot en met SqlRun16.msi.
U kunt MSDE 2000 SP4 als volgt downloaden:
U moet eerst de installatiebestanden van SQL2000.MSDE-KB884525-SP4-x86-TTT.exe extraheren voordat u MSDE 2000 SP4 kunt installeren. U kunt SQL2000.MSDE-KB884525-SP4-x86-TTT.exe direct uitvoeren vanaf de SP4-cd, of vanuit de map waarnaar u het hebt gedownload of gekopieerd vanaf de cd.
U kunt de MSDE 2000 SP4-bestanden als volgt extraheren:
Als u de MSDE 2000 SP4-installatiebestanden downloadt en extraheert van internet, moet u zich aan de volgende richtlijnen houden:
Opmerking Als u het service pack extraheert naar een map op een netwerkshare, is het pad naar de opgegeven map relatief ten opzichte van de map van waaruit u SQL2000.MSDE-KB884525-SP4-x86-TTT.exe hebt uitgevoerd.
Als u MSDE 2000 SP4 wilt installeren, volgt u de installatie-instructies in de volgende secties. Lees het materiaal in sectie 1.0, Inleiding, voordat u MSDE 2000 SP4 gaat installeren. De installatiefasen voor MSDE 2000 SP4 zijn als volgt:
MSDE 2000 SP4 bevat een volledige set van de bestanden die nodig zijn om exemplaren van SQL Server 2000 Desktop Engine te installeren of daarvoor een upgrade uit te voeren. U kunt alle installatieacties voor MSDE 2000 uitvoeren met de bestanden van MSDE 2000 SP4, als u een licentie hebt om een exemplaar van MSDE 2000 te installeren of er een upgrade voor uit te voeren. Zie deze Microsoft-website voor meer informatie over MSDE 2000-licenties.
Als u meer informatie nodig hebt voor het uitvoeren van Setup, is SQL Server 2000 Books Online de eerste documentatiebron. Zie sectie 1.8, Er zijn updates naar SQL Server 2000 Books Online beschikbaar, voor meer informatie over het installeren van de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online of voor toegang tot het exemplaar dat on line is in de MSDN-bibliotheek.
Hier is een koppeling naar het verwijzingsonderwerp voor het uitvoerbare Setup-bestand in het exemplaar van Books Online in de MSDN-bibliotheek: Customizing Desktop Engine Setup.exe (Desktop Engine Setup.exe aanpassen).
In de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online wordt in Customizing Desktop Engine Setup.exe de functionaliteit beschreven van de versie van het uitvoerbare Setup-bestand dat wordt geleverd bij Desktop Engine SP3a en MSDE 2000 versie A. De documentatie is ook actueel voor de SP4-versie van Desktop Engine Setup, behalve voor de parameter SAVESYSDB, die in SP4 is geïntroduceerd. Zie sectie 5.6.1, De nieuwe parameter SAVESYSDB van MSDE 2000 Setup, voor meer informatie.
Opmerking In eerdere versies van MSDE 2000 Setup dan SP3 moest de gebruiker het MSI-installatiepakketbestand opgeven om een exemplaar van MSDE 2000 te installeren of een upgrade ervoor uit te voeren. In SP3 en hogere versies van Setup worden de MSI-bestanden door Setup beheerd en hoeft u het MSI-bestand niet op te geven voor een upgrade of een nieuwe installatie.
Voordat u MSDE 2000 SP4 installeert, moet u het volgende doen:
Voordat u MSDE 2000 SP4 installeert, maakt u back-ups van de databases master, msdb en model. Tijdens de installatie van MSDE 2000 SP4 worden de databases master, msdb en model aangepast, waardoor ze incompatibel worden met eerdere versies dan SP4 van MSDE 2000. Back-ups van deze databases zijn vereist als u besluit MSDE 2000 opnieuw te installeren zonder SP4.
Het is tevens verstandig om een back-up te maken van uw gebruikersdatabases, hoewel SP4 alleen gebruikersdatabases bijwerkt die leden zijn van replicatietopologieën.
Een bestaand back-upschema is verantwoordelijk voor replicatie, zodat u een database kunt terugzetten naar een bepaald punt na de SP4-upgrade als er een fout is opgetreden. Na het toepassen van SP4 wordt aanbevolen een logboekback-up of een volledige back-up te maken voor gebruikersdatabases die deelnemen aan een replicatietopologie. Als u deze databaseback-ups uitvoert en een latere replicatiedatabase mislukt, hoeft u niet opnieuw SP4 toe te passen nadat de database is teruggezet.
Als voor de databases master en msdb de optie autogrow niet is geselecteerd, hebben de databases ten minste 500 kilobytes (kB) vrije ruimte nodig. U kunt controleren of deze ruimte beschikbaar is door de op het systeem opgeslagen procedure sp_spaceused uit te voeren voor de database master of msdb. Als in een van beide databases minder dan 500 kB niet-toegewezen ruimte beschikbaar is, geeft u een hogere waarde op voor de grootte van de database. Zie Expanding a Database (Een database uitbreiden) in SQL Server Books Online voor meer informatie.
Als de optie autogrow is geselecteerd voor de databases master en msdb, en de stations voldoende ruimte hebben, kunt u de voorgaande stap voor controle van de ruimte overslaan.
U controleert of de optie autogrow in MSDE 2000 is geselecteerd met het hulpprogramma voor de opdrachtregel osql om de volgende SQL-instructies op te geven:
sp_helpdb master
sp_helpdb msdb
Controleer in de uitvoer van deze instructies of de waarde van de kolomgroei niet gelijk is aan 0.
U moet alle toepassingen en services stopzetten, inclusief het Configuratiescherm, Software, SQL Server 2000 Reporting Services, SQL Server 2000 Notification Services en alle toepassingen die verbinding maken met het exemplaar waarvoor een upgrade wordt uitgevoerd, voordat u MSDE 2000 SP4 gaat installeren.
U kunt MSDE 2000 SP4 toepassen zonder eerst services af te sluiten, maar dan zullen niet alle services opnieuw starten zonder het systeem opnieuw te starten. Als u de services niet uitschakelt, wordt u gevraagd de computer opnieuw op te starten nadat Setup is voltooid. Als u het systeem niet opnieuw start, worden mogelijk de volgende services niet gestart:
U kunt de kans dat u de computer na de installatie van MSDE 2000 SP4 opnieuw moet opstarten, verkleinen. Dit doet u door de services en toepassingen in de voorgaande lijst stop te zetten voordat u Setup uitvoert.
Deze sectie bevat algemene richtlijnen voor het uitvoeren van het MSDE 2000 SP4 Setup-hulpprogramma. Vervolgens vindt u voorbeelden van de meest voorkomende MSDE 2000 SP4-scenario's:
Voer Setup.exe uit vanuit een van de volgende locaties om MSDE 2000 SP4:
Hierdoor wordt het installatieproces gestart.
Het uitvoerbare Setup-bestand in MSDE 2000 SP4 is de SP4-versie van het Desktop Engine Setup-programma voor MSDE 2000. Afgezien van de parameter SAVESYSDB is de werking van MSDE 2000 SP4 Setup gedocumenteerd in de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online. Zie sectie 1.8, Er zijn updates naar SQL Server 2000 Books Online beschikbaar, voor informatie over het installeren van de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online. Dit is een Engelstalig exemplaar van het verwijzingsonderwerp waarin het gedrag van Setup.exe is gedocumenteerd: Customizing Desktop Engine Setup.exe (Desktop Engine Setup.exe aanpassen).
MSDE 2000 SP4 is bedoeld voor distributie met toepassingen en wordt geïnstalleerd door het Setup-programma van de toepassing. MSDE 2000 beschikt niet over een interactief Setup-programma. De installatiemechanismen voor MSDE 2000 zijn ontworpen om te worden aangeroepen door het Setup-hulpprogramma van een toepassing. In de Setup van de toepassing worden alle vereiste interacties met de eindgebruiker geregeld. In MSDE 2000 zijn twee installatiemechanismen beschikbaar:
Belangrijk Voer installaties of upgrades van MSDE altijd uit via Setup.exe. Probeer Setup niet indirect te starten via een MSI-bestand. Klik bijvoorbeeld niet op een van de MSI-bestanden van MSDE 2000.
U moet Setup.exe uitvoeren vanaf de opdrachtregel om een installatie of een upgrade van een exemplaar van MSDE uit te voeren. Gebruikers kunnen het gedrag van MSDE 2000 Setup regelen door parameters op te geven. De Setup-parameters kunnen op twee manieren worden opgegeven:
U moet de waarden voor MSDE Setup-parameters tussen aanhalingstekens zetten als de opgegeven waarde speciale tekens bevat, zoals spaties. Afgezien hiervan zijn aanhalingstekens optioneel.
In sectie 3.2.2, 3.2.3 en 3.2.4 vindt u voorbeelden van de parameters voor de meest voorkomende scenario's voor het installeren van MSDE 2000 SP4. De parameters die voor Setup kunnen worden opgegeven, zijn gedocumenteerd in de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online. Zie sectie 1.8, Er zijn updates naar SQL Server 2000 Books Online beschikbaar, voor informatie over het installeren van de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online. Dit is een Engelstalig exemplaar van het verwijzingsonderwerp waarin het gedrag van Setup.exe is gedocumenteerd: Customizing Desktop Engine Setup.exe (Desktop Engine Setup.exe aanpassen).
Opmerking Er kunnen problemen optreden als u met een Terminal Services-verbinding probeert een upgrade naar een bestaand exemplaar van MSDE naar MSDE 2000 SP4 uit te voeren, of een nieuw exemplaar van MSDE 2000 SP4 te installeren. Als er problemen optreden, start u Setup opnieuw vanaf de lokale computer.
U kunt parameters voor Setup.exe van MSDE 2000 opgeven in een INI-bestand waarvan de locatie wordt opgegeven door een schakeloptie /settings. Een INI-bestand is een tekstbestand. Het is bijvoorbeeld een bestand dat u maakt met Kladblok en opslaat met een bestandsnaam met de extensie INI. In het INI-bestand is [Options] de eerste regel. Vervolgens geeft u de parameters op, één per regel.
Beveiligingsopmerking Als u tijdens Setup een INI-bestand gebruikt, sla hierin dan geen beveiligingsreferenties op.
In het volgende voorbeeld worden de parameters via de opdrachtregel opgegeven:
setup SAPWD="AStrongPassword" INSTANCENAME="InstanceName"
TARGETDIR="C:\MyInstanceFolder"
Als u Setup wilt uitvoeren met dezelfde parameters in een INI-bestand, gebruikt u Kladblok om een bestand te maken met de naam MyParameters.ini
en met de volgende inhoud:
[Options]
INSTANCENAME="InstanceName"
TARGETDIR="C:\MyInstanceFolder"
Voer vervolgens Setup uit met de schakeloptie /settings om naar het INI-bestand te wijzen:
setup /settings "MyParameters.ini" SAPWD="AStrongPassword"
Gebruik een uitgebreid logboek om te controleren of een installatie is geslaagd, of om eventuele problemen op te lossen.
U genereert een uitgebreid logboek door /L*v <LogboekBestandsNaam> op te geven, waarbij <LogboekBestandsNaam> de naam is van een logboekbestand waarin Setup alle acties vastlegt. Als u geen pad opgeeft als onderdeel van de naam, wordt het logboekbestand gemaakt in de huidige map. Als u Setup uitvoert vanaf een cd-rom, moet u het volledige pad naar een map op de vaste schijf opgeven.
In het volgende voorbeeld wordt een logboekbestand MSDELog.log gemaakt in de hoofdmap van station C:
setup SAPWD="AStrongSAPassword" /L*v C:\MSDELog.log
Als de installatie slaagt, wordt een soortgelijke vermelding weergegeven aan het einde van het logboek:
=== Logging stopped: 5/16/03 0:06:10 ===
MSI (s) (BC:7C): Product: Microsoft SQL Server Desktop Engine
-- Installation operation completed successfully.
Als de installatie mislukt, wordt een soortgelijke vermelding weergegeven aan het einde van het logboek:
=== Logging stopped: 5/15/03 23:50:34 ===
MSI (c) (6A:CE): Product: Microsoft SQL Server Desktop Engine
-- Installation operation failed.
Als de installatie is mislukt, zoekt u naar de tekenreeks "value 3"
in het foutenlogboek. Binnen 10 regels van deze tekenreeks staat een bericht dat een aangepaste actie is mislukt. Het bericht bevat aanvullende informatie over de aard van het probleem.
In de voorbeelden in deze sectie ziet u hoe een upgrade wordt uitgevoerd van een bestaand exemplaar van MSDE 2000 naar MSDE 2000 SP4, en hoe de netwerkverbindingen voor dat exemplaar van MSDE 2000 worden uitgeschakeld. Als door het exemplaar verbindingen van toepassingen op andere computers moeten worden geaccepteerd, geeft u niet de parameter DISABLENETWORKPROTOCOLS op.
In de voorbeelden in deze sectie wordt ervan uitgegaan dat voor de SA-aanmeldingsaccount een sterk wachtwoord is gedefinieerd. Zie sectie 1.3, Beveiligingsoverwegingen voor MSDE 2000 SP4, voor meer informatie over het SA-aanmeldingswachtwoord.
Een upgrade uitvoeren van een bestaand exemplaar van MSDE 2000 naar MSDE 2000 SP4
cd c:\MSDESP4Folder\MSDE
waarbij c:\MSDESP4Folder het pad is naar de map waarin u de MSDE 2000 SP4-bestanden hebt geëxtraheerd, of de map MSDE 2000 SP4 op de SQL Server 2000 SP4-cd.
setup /upgradesp sqlrun /L*v C:\MSDELog.log
setup /upgradesp sqlrun DISABLENETWORKPROTOCOLS=0 /L*v C:\MSDELog.log
setup /upgradesp sqlrun INSTANCENAME=InstanceName /L*v C:\MSDELog.log
setup /upgradesp sqlrun SECURITYMODE=SQL UPGRADEUSER=AnAdminLogin
UPGRADEPWD=AdminPassword /L*v C:\MSDELog.log
setup /upgradesp sqlrun INSTANCENAME= InstanceName SECURITYMODE=SQL
UPGRADEUSER=AnAdminLogin UPGRADEPWD=AdminPassword /L*v C:\MSDELog.log
In deze voorbeelden zijn regeleinden gebruikt ter wille van de leesbaarheid. Opdrachten moeten zonder regeleinden worden uitgevoerd.
Opmerking Als voor het exemplaar van MSDE 2000 waarvoor een upgrade wordt uitgevoerd, eerder een upgrade is uitgevoerd vanaf MSDE 1.0 met een ouder SQL Server 2000 service pack, moet u ook UPGRADE=1
aan de Setup-opdracht toevoegen.
Beveiligingsopmerking Als u tijdens Setup een INI-bestand gebruikt, sla hierin dan geen referenties op.
In de voorbeelden in deze sectie ziet u hoe een nieuw exemplaar van MSDE 2000 SP4 wordt geïnstalleerd. In de configuratie van het exemplaar zijn de netwerkverbindingen uitgeschakeld, wat de standaard is. Als door het exemplaar verbindingen van toepassingen op andere computers moeten worden geaccepteerd, geeft u ook het volgende op: DISABLENETWORKPROTOCOLS=0
.
In deze voorbeelden worden exemplaren geïnstalleerd met standaardwaarden voor alle configuratie-instellingen zoals sorteerregels en bestandslocaties. Deze configuraties kunnen worden bestuurd met Setup-parameters, zoals COLLATION, DATADIR en TARGETDIR. Zie Customizing Desktop Engine Setup.exe voor meer informatie over het configureren van parameters die u voor Setup opgeeft.
Een nieuw exemplaar van Desktop Engine installeren
cd c:\MSDESP4Folder\MSDE
waarbij c:\MSDESP4Folder het pad is naar de map waarin u de MSDE 2000 SP4-bestanden hebt geëxtraheerd, of de map MSDE 2000 SP4 op de SQL Server 2000 SP4-cd.
setup SAPWD="AStrongSAPwd" /L*v C:\MSDELog.log
waarbij AStrongSAPwd een sterk wachtwoord is dat aan de SA-aanmeldingsaccount moet worden toegewezen.
setup INSTANCENAME="InstanceName" SAPWD="AStrongSAPwd"
/L*v C:\MSDELog.log
waarbij AStrongSAPwd een sterk wachtwoord is dat aan de SA-aanmeldingsaccount moet worden toegewezen, en InstanceName de naam is die aan het exemplaar moet worden toegewezen.
setup SAPWD="AStrongSAPwd" SECURITYMODE=SQL
/L*v C:\MSDELog.log
waarbij AStrongSAPwd een sterk wachtwoord is dat aan de SA-aanmeldingsaccount moet worden toegewezen.
setup INSTANCENAME="InstanceName" SECURITYMODE=SQL
SAPWD="AStrongSAPwd" /L*v C:\MSDELog.log
waarbij AStrongSAPwd een sterk wachtwoord is dat aan de SA-aanmeldingsaccount moet worden toegewezen, en InstanceName de naam is die aan het exemplaar moet worden toegewezen.
Belangrijk Als u tijdens Setup een INI-bestand gebruikt, sla hierin dan geen referenties op.
Belangrijk Geef altijd een sterk wachtwoord op voor de SA-aanmeldingsaccount, ook als het exemplaar is geconfigureerd voor Windows-verificatie.
In de voorbeelden in deze sectie ziet u hoe een upgrade wordt uitgevoerd van een bestaand exemplaar van MSDE 1.0 naar MSDE 2000 SP4, en hoe de netwerkverbindingen voor het exemplaar worden uitgeschakeld. Als door het exemplaar verbindingen van toepassingen op andere computers moeten worden geaccepteerd, geeft u niet de parameter DISABLENETWORKPROTOCOLS op.
De werking van MSDE 1.0 is dezelfde als die van een standaardexemplaar van MSDE 2000. Voor MSDE 1.0 wordt altijd een upgrade uitgevoerd naar een standaardexemplaar van MSDE 2000.
Opmerking Voor exemplaren van MSDE 1.0 in een replicatietopologie kan geen upgrade worden uitgevoerd naar MSDE 2000 SP4.
Een upgrade uitvoeren van MSDE 1.0 naar MSDE 2000 SP4
cd c:\MSDESP4Folder\MSDE
waarbij c:\MSDESP4Folder het pad is naar de map waarin u de MSDE 2000 SP4-bestanden hebt geëxtraheerd, of de map MSDE 2000 SP4 op de SQL Server 2000 SP4-cd.
setup UPGRADE=1 DISABLENETWORKPROTOCOLS=1
/L*v C:\MSDELog.log
setup UPGRADE=1 SECURITYMODE=SQL UPGRADEUSER=AnAdminLogin
UPGRADEPWD=AdminPassword DISABLENETWORKPROTOCOLS=1
/L*v C:\MSDELog.log
Belangrijk Als u tijdens Setup een INI-bestand gebruikt, sla hierin dan geen referenties op.
Beveiligingsopmerking Het gebruik van lege wachtwoorden wordt sterk afgeraden, omdat door lege wachtwoorden een grote kwetsbaarheid ontstaat voor beveiligingsschendingen.
Opmerking Als u het volgende gebruikt: BLANKSAPWD=1
, hoeft u dit niet op te geven: SECURITYMODE=SQL
of UPGRADEUSER
en UPGRADEPWD
.
Als Setup is voltooid, wordt u mogelijk gevraagd het systeem opnieuw te starten. In sectie 3.1.3, Services en toepassingen stoppen voordat u MSDE 2000 SP4 Setup uitvoert, vindt u richtlijnen voor het moment waarop opnieuw starten nodig is. Nadat het systeem opnieuw is gestart (of nadat Setup is beëindigd zonder dat u is gevraagd opnieuw te starten), controleert u via Services in het Configuratiescherm of alle services die u hebt stopgezet voordat u het service pack hebt toegepast, actief zijn. Services die u mogelijk hebt stopgezet voordat u het service pack hebt toegepast, zijn DTC en de services MSSQLServer en SQLServerAgent of hun exemplaarspecifieke equivalenten.
Start de toepassingen opnieuw die u hebt afgesloten voordat u Setup voor het service pack hebt uitgevoerd.
Het is ook verstandig om op dit moment een back-up te maken van de bijgewerkte databases master en msdb.
De volgende informatie is alleen van toepassing op bestaande MSDE 2000-exemplaren die deel uitmaken van een samenvoegreplicatietopologie.
Opmerking In veel gevallen, vooral bij samenvoegreplicatie, bevinden de distributieserver en de publicatieserver zich op dezelfde server en wordt de upgrade van beide servers op hetzelfde moment uitgevoerd.
In de volgende gevallen moet u het systeem stilzetten (alle updates stopzetten) en voor alle servers tegelijkertijd een upgrade uitvoeren.
De volgende tabel bevat servers die zowel publiceren als abonneren op publicaties waarvoor updates bij de abonneeserver is toegestaan. Zoals eerder opgemerkt moet u de upgradevolgorde distributie-, publicatie- en abonneeserver aanhouden voor topologieën waar updates bij de abonneeserver zijn toegestaan. Voor deze volgorde moet u server A eerst bijwerken voor de samenvoegreplicatie, en server B eerst voor de transactionele publicatie bij bijwerkende abonneeservers. In dit geval moet u het systeem tot stilstand brengen en de servers tegelijkertijd bijwerken.
Server A | Server B |
---|---|
Publicatie-/distributieserver voor samenvoegreplicatie | Abonneeserver voor samenvoegreplicatie |
Abonneeserver voor transactionele replicatie met bijwerken | Publicatie-/distributieserver voor transactionele replicatie met bijwerken |
In dit voorbeeld kunt u Server A eerst bijwerken, omdat de alleen-lezen transactionele publicatie het voor een abonneeserver mogelijk maakt te worden bijgewerkt voordat de publicatie-/distributieserver wordt/worden bijgewerkt.
Server A | Server B |
---|---|
Publicatie-/distributieserver voor samenvoegreplicatie | Abonneeserver voor samenvoegreplicatie |
Abonneeserver voor alleen-lezen transactionele replicatie | Publicatie-/distributieserver voor alleen-lezen transactionele replicatie |
De volgende informatie is alleen van toepassing op MSDE 2000-exemplaren die deel uitmaken van een samenvoegreplicatietopologie.
Als niet-schrijfbare databases of bestandsgroepen aanwezig zijn, geeft Setup het volgende bericht weer:
Setup has detected one or more databases and filegroups which are not writable.
Over het algemeen kunt u deze waarschuwing negeren en wordt de installatie voortgezet. Als echter een aantal van de niet-schrijfbare databases in het Setup-logboek lid zijn van een replicatietopologie, moeten deze databases eerst schrijfbaar worden gemaakt en moet SP4 Setup opnieuw worden toegepast op het betreffende exemplaar van SQL Server 2000.
Tijdens de installatie wordt geen onderscheid gemaakt tussen niet-schrijfbare databases en databases die off line of verdacht zijn. Als een database of bestandsgroep in een replicatietopologie niet-schrijfbaar is tijdens Setup, moet u het service pack opnieuw toepassen om deze database bij te werken. Zie het onderwerp Attaching and Detaching a Database (Een database koppelen en ontkoppelen) in SQL Server Books Online voor meer informatie over het on line plaatsen van een database. Zie het onderwerp Server and Database Troubleshooting (Problemen met servers en databases oplossen) in SQL Server Books Online voor meer informatie over het opsporen van verdachte databases.
MSDE 2000 SP4 toepassen op een alleen-lezen database
ALTER DATABASE
te gebruiken, als volgt:
ALTER DATABASE database SET READ_WRITE
ALTER DATABASE
, als volgt:
ALTER DATABASE database SET READ_ONLY
SP4 toepassen op een alleen-lezen bestandsgroep
ALTER DATABASE
, als volgt:
ALTER DATABASE Database
MODIFY FILEGROUP filegroup_name READWRITE
ALTER DATABASE
, als volgt:
ALTER DATABASE Database
MODIFY FILEGROUP filegroup_name READONLY
Zie het verwijzingsonderwerp ALTER DATABASE in SQL Server Books Online voor meer informatie over ALTER DATABASE. Zie sectie 3.8, MSDE 2000 SP4 opnieuw toepassen, voor meer informatie over het opnieuw toepassen van SP4.
Als u een upgrade uitvoert voor een exemplaar van MSDE 2000 naar MSDE 2000 SP4, moet u mogelijk controleren of sommige van de op het systeem opgeslagen procedures zijn bijgewerkt in andere exemplaren van SQL Server of MSDE.
MSDE 2000 SP4 bevat een upgrade van MDAC (Microsoft Data Access Components) naar MDAC 2.8 SP1. MDAC 2.8 SP1 bevat updates naar de SQLOLEDB-provider en het SQL Server ODBC-stuurprogramma. Zie sectie 1.5, De versie van Microsoft Data Access Components controleren, voor meer informatie. Als de provider of het stuurprogramma verbinding maakt met een exemplaar van SQL Server of MSDE, gebruikt de provider of het stuurprogramma een set op het systeem opgeslagen procedures, ook wel in de catalogus opgeslagen procedures genoemd. De versies van de in de catalogus opgeslagen procedures op het exemplaar moeten hetzelfde zijn als, of nieuwer zijn dan degene die de provider en het stuurprogramma gebruikt. Als u probeert verbinding te maken met een exemplaar van SQL Server of MSDE met een eerdere versie van in de catalogus opgeslagen procedures, ontvangt u de volgende fout:
The ODBC catalog stored procedures installed on server <ServerName>
are version <OldVersionNumber>; version <NewVersionNumber> or later
is required to ensure proper operation. Please contact your system
administrator.
Elke versie van de provider en het stuurprogramma wordt geleverd met een script genaamd Instcat.sql. Met Instcat.sql wordt een upgrade uitgevoerd van in de catalogus opgeslagen procedures in elk exemplaar van SQL Server of MSDE van een oudere versie van de catalogus.
Na de installatie van MSDE 2000 SP4 moet u het script Instcat.sql van MSDE 2000 SP4 uitvoeren op elk exemplaar van SQL Server of MSDE met een oudere versie dan SQL Server 2000 SP4 en de volgende kenmerken:
Een upgrade uitvoeren voor de in de catalogus opgeslagen procedures van een exemplaar van MSDE 2000 waarvoor de Windows-verificatie is geselecteerd
osql -E -SComputerName -ilocation\instcat.sql
osql -E -SComputerName\InstanceName -ilocation\instcat.sql
U kunt als volgt een upgrade uitvoeren voor de in de catalogus opgeslagen procedures van een exemplaar van MSDE 2000 waarvoor de gemengde verificatiemodus is geselecteerd:
osql -UAnAdminLogin -PAdminPassword
-SComputerName -ilocation\instcat.sql
osql -UAnAdminLogin -PAdminPassword
-SComputerName\InstanceName -ilocation\instcat.sql
waarbij:
InstanceName
de naam is van een benoemd exemplaar van SQL Server 2000 of MSDE 2000.instcat.sql
. De standaardlocatie voor een geïnstalleerd exemplaar van SQL Server 2000 is c:\program files\Microsoft SQL Server\MSSQL\Install.Het script Instcat.sql genereert veel berichten. Deze berichten wijzen gewoonlijk niet op fouten. Ze geven alleen informatie over het aantal regels dat wordt beïnvloed door elke Transact-SQL-instructie in het script. Het laatste bericht moet aangeven of het script goed is uitgevoerd.
Als u wilt kunnen teruggaan naar oudere versies van MSDE 2000 dan SP4, moet u een back-up maken van de databases master, msdb en model voordat u SP4 installeert. Zie sectie 3.1.1, Back-ups maken van de SQL Server-databases, voor meer informatie.
Teruggaan naar een oudere versie van MSDE 2000 dan SP4
Waarschuwing Als u teruggaat naar de versie van SQL Server vóór SP4, gaan alle wijzigingen die zijn aangebracht in de databases master, msdb en model nadat u SP4 hebt geïnstalleerd, verloren.
Opmerking MDAC-updates worden niet verwijderd als u teruggaat naar een oudere versie dan MSDE 2000 SP4. Zie sectie 1.5, De versie van Microsoft Data Access Components controleren, voor meer informatie.
U moet MSDE 2000 SP4 opnieuw toepassen wanneer databases of bestandsgroepen die deel uitmaken van een replicatietopologie en die alleen-lezen waren tijdens de eerste toepassing van SP4, schrijfbaar zijn gemaakt.
Volg de stappen in sectie 3.0, Het service pack installeren, om MSDE 2000 SP4 opnieuw toe te passen.
In deze sectie worden aanvullende installatieoverwegingen voor het service pack gedocumenteerd.
MSDE 2000 SP4 bevat alle benodigde bestanden voor het opnieuw distribueren van MSDE 2000 met toepassingen, als de leverancier van de toepassing een licentie heeft voor de distributie van MSDE 2000. U kunt de MSDE 2000 SP4-bestanden distribueren zoals gedocumenteerd in de laatste versie van SQL Server 2000 Books Online. U kunt zich op deze Microsoft-website ook registreren voor de herdistributierechten van MSDE 2000.
Zie sectie 1.8, Er zijn updates naar SQL Server 2000 Books Online beschikbaar, voor meer informatie over het installeren van de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online.
Als een toepassing een op Windows Installer gebaseerd Setup-hulpprogramma bevat, kan bij de toepassing een exemplaar van MSDE 2000 worden geïnstalleerd door de MSDE 2000-samenvoegmodules te gebruiken. MSDE 2000 SP4 bevat samenvoegmodules ter ondersteuning van bestaande toepassingen waarin samenvoegmodules worden gebruikt. Voor nieuwe toepassingen moet het Setup-hulpprogramma zodanig worden geschreven dat het Setup-hulpprogramma van MSDE 2000 wordt aangeroepen en dat de MSDE 2000-samenvoegmodules niet direct worden gebruikt.
Leveranciers die exemplaren van MSDE 2000 installeren met behulp van de MSDE 2000-samenvoegmodules, moeten ook alle latere MSDE 2000-patches aan hun klanten leveren. Exemplaren van MSDE 2000 die worden geïnstalleerd door direct gebruik van samenvoegmodules door de toepassing, zijn gemarkeerd met een productcode-GUID die Windows Installer aan de toepassing koppelt. Alleen met patchbestanden die dezelfde productcode-GUID van de toepassing bevatten, kunnen patches worden uitgevoerd voor dergelijke exemplaren van MSDE 2000. Alleen door de toepassingsleverancier geproduceerde patchbestanden kunnen de juiste productcodes bevatten. De MSDE 2000 service packs die door Microsoft worden geleverd, kunnen niet op dergelijke exemplaren worden toegepast. De toepassingsleverancier moet patchbestanden maken met de MSDE 2000 SP4-bestanden en deze patchbestanden distribueren onder MSDE-klanten die de correcties in SP4 nodig hebben.
Zie de Windows Installer Software Development Kit (SDK), die kan worden gedownload vanaf de Microsoft Platform SDK-website, voor meer informatie over het maken van patchbestandspakketten.
Als door het Setup-hulpprogramma van een toepassing een exemplaar van MSDE 2000 wordt geïnstalleerd door het MSDE 2000 Setup aan te roepen, wordt dit exemplaar van MSDE 2000 gemarkeerd met de productcode-GUID van MSDE 2000. Klanten kunnen patches voor deze exemplaren uitvoeren met de standaardbestanden van de Microsoft MSDE 2000 service packs. De toepassingsleverancier kan MSDE 2000 SP4 op de volgende manieren distribueren:
Alle MSDE SP4-installatiebestanden en -mappen staan in de map \MSDE, die zich op een of meer van de volgende locaties bevindt:
De map \MSDE bevat de bestanden Readmesql2k32desksp4.htm, readme.txt en license.txt en de uitvoerbare bestanden voor het Setup-hulpprogramma. Ook bevat de map de volgende submappen:
Zie het onderwerp Using the SQL Server Desktop Engine Merge Modules (De samenvoegmodules van SQL Server Desktop Engine gebruiken) in SQL Server 2000 Books Online voor verdere instructies over het gebruik van de MSDE-samenvoegmodules.
Opmerking Samenvoegmodules worden niet ondersteund voor nieuwe installaties. Deze worden geleverd in SP4 voor exemplaren van MSDE 2000 die eerder met samenvoegmodules zijn geïnstalleerd.
Als Setup van uw toepassing MSDE 2000 Setup aanroept, maakt u een map met de volgende structuur en bestanden. De map MSDEInstallatieMap geeft een voorbeeld van een mapnaam:
MSDEInstallatiemap
Kopieer de volgende bestanden uit de map MSDE 2000 SP4 \MSDE naar deze locatie: Setup.exe, Setup.ini, Setup.rll en sqlresld.dll.
MSDEInstallatieMap\Msi
Kopieer de volgende bestanden uit de map MSDE 2000 SP4 \MSDE\Msi naar deze locatie:
MSDEInstallatieMap\Setup
Kopieer de volgende bestanden uit de map MSDE 2000 SP4 \MSDE\Setup naar deze locatie:
U kunt vervolgens Setup.exe uitvoeren om een installatie of upgrade uit te voeren van MSDE 2000 SP4.
Opmerking Als Windows Installer niet op de computer is geïnstalleerd of een eerdere versie heeft dan de ondersteunde versie voor MSDE 2000 SP4 Setup, worden de bestanden in de map MSDEInstallatiemap\Msi gebruikt om een upgrade uit te voeren van Windows Installer.
In deze sectie worden problemen besproken die kunnen optreden nadat u MSDE 2000 SP4 en nieuwe beschikbare functies hebt toegepast bij het uitvoeren van SP4. Deze problemen kunnen optreden als u het service pack uitvoert vanuit een eerdere versie MSDE 2000, zoals MSDE 2000 versie A. In deze sectie worden niet alle correcties in SP4 beschreven. Zie Knowledge Base-artikel 888799 voor een volledige lijst met deze correcties.
Alle relevante informatie voor de SQL Server 2000 Service Pack 4 die niet op tijd beschikbaar was om in dit leesmij-bestand te worden opgenomen, zal worden gepubliceerd in het Microsoft Knowledge Base-artikel 884525.
.De volgende verbeteringen zijn van toepassing op exemplaren van MSDE 2000 waarop Database Components SP4 is geïnstalleerd. Deze verbeteringen zijn ook van toepassing op exemplaren van MSDE 2000 versie A waarop MSDE 2000 SP4 is geïnstalleerd.
Geïntroduceerd in SP1
Hash-teams is verwijderd. Dankzij bepaalde verbeteringen in MSDE Server 2000 leiden de hash-teams niet meer tot dezelfde prestatieverbeteringen als in MSDE 1.0. Bovendien leidt de verwijdering van de hash-teams tot grotere stabiliteit in MSDE 2000.
Door het queryoptimalisatieprogramma worden dan ook geen hash-teams meer gebruikt om queryplannen te genereren.
In zeldzame gevallen kan de verwijdering van de hash-teams tot gevolg hebben dat query's trager worden verwerkt. Analyseer dergelijke query's en probeer de prestaties ervan opnieuw op het eerdere niveau te brengen door meer op het doel afgestemde indexen te maken.
Geïntroduceerd in SP1
In dit service pack zijn twee schakelopties voor affiniteitsmaskers toegevoegd.
Met dit service pack kunt u de CPU's opgeven waarmee threads worden uitgevoerd voor I/O-bewerkingen op schijven. Deze schakeloptie moet in combinatie met de optie affinity mask worden gebruikt. Zie sectie Knowledge Base-artikel 298402 voor meer informatie.
Met dit service pack kunt u systemen die zijn uitgerust voor Virtual Interface Architecture (VIA), zodanig configureren dat de MSDE 2000-verbindingen van bepaalde netwerkkaarten worden gebonden aan een bepaalde processor of een set processoren. Deze schakeloptie moet in combinatie met de optie affinity mask worden gebruikt. Zie sectie Knowledge Base-artikel 299641 voor meer informatie.
Geïntroduceerd in SP3
Als u sp_change_users_login uitvoert met het argument @Action=Auto_Fix, moet u nu een wachtwoord opgeven. Met sp_change_users_login wordt het wachtwoord toegewezen aan elke nieuwe aanmeldingsaccount die voor de gebruiker wordt gemaakt. In het volgende voorbeeld ziet u het nieuwe @Password-argument:
sp_change_users_login [ @Action = ] 'action'
[ , [ @UserNamePattern = ] 'user' ]
[ , [ @LoginName = ] 'login' ]
[ , [ @Password = ] 'password' ]
Gebruik het @Password-argument alleen met @Action=Auto_Fix. In het volgende voorbeeld ziet u de nieuwe syntaxis voor de opdracht sp_change_users_login bij het gebruik van Auto_Fix. Andere voorbeelden in SQL Server Books Online zijn ongewijzigd gebleven.
USE pubs
go
EXEC sp_change_users_login 'Auto_Fix', 'Mary', NULL, 'B3r12-36'
go
Geïntroduceerd in SP3
Als de registeroptie DisallowAdhocAccess niet expliciet is ingesteld, is standaard geen ad hoc-toegang tot OLE DB-voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat de ad hoc-querysyntaxis, zoals OPENDATASOURCE en OPENROWSET, niet werkt op externe servers. Als u ad hoc-toegang wilt toestaan, moet u de optie DisallowAdhocAccess expliciet instellen op 0.
Geïntroduceerd in SP3
Voor het efficiënter verwerken van externe query's met LIKE-predikaten is in SP3 de optie SqlServerLike toegevoegd. MSDE 2000 SP3 of hoger heeft nu twee opties waarmee LIKE-bewerkingen naar gekoppelde servers kunnen worden verzonden. Als de OLE DB-provider voor een gekoppelde server de SQL Server-syntaxis voor de LIKE-operator en jokertekens ondersteunt, kunt u de optie SqlServerLIKE opgeven om LIKE-bewerkingen door MSDE 2000 te laten verzenden met de SQL Server-syntaxis. Als de OLE DB-provider voor een gekoppelde server meldt dat deze de Entry Level ANSI/ISO SQL-92-syntaxis ondersteunt of de eigenschap SQLPROP_ANSILIKE retourneert, worden LIKE-bewerkingen naar de gekoppelde server verzonden met de SQL-92-syntaxis. Zie het onderwerp Programming the SQLPROPSET_OPTHINTS Property Set (De eigenschappenreeks SQLPROPSET_OPTHINTS programmeren) in SQL Server 2000 Books Online voor meer informatie over SQLPROP_ANSILIKE.
U moet een waarde voor een registersleutel toevoegen om de optie SqlServerLike in te schakelen voor een OLE DB-provider.
Beveiligingsopmerking Het onjuist bewerken van het register kan ernstige problemen veroorzaken waardoor u het besturingssysteem opnieuw moet installeren. Microsoft biedt geen garantie dat problemen die het gevolg zijn van onjuiste registerwijzigingen, kunnen worden opgelost. Maak een back-up van belangrijke gegevens voordat u het register bewerkt.
HKEY_LOCAL_MACHINE\Software\Microsoft\Microsoft SQL Server\<NaamExemplaar>\Providers\<ProviderNaam>
HKEY_LOCAL_MACHINE\Software\Microsoft\MSSQLServer\Providers\<ProviderNaam>
Geïntroduceerd in SP3
MSDE 2000 retourneert voor gedistribueerde query's behalve serverfoutgegevens ook providerfoutgegevens. Als een query tussen gekoppelde servers tot een fout leidt, wordt gecontroleerd of de provider de OLE DB-interface IErrorRecords ondersteunt. Als deze interface wordt ondersteund, wordt de functie GetErrorInfo aangeroepen om aanvullende foutgegevens van de provider te verkrijgen. Deze gegevens worden naar de gebruiker geretourneerd als deel van het foutbericht. Als de interface IErrorRecords niet wordt ondersteund, is er geen wijziging in het gedrag van MSDE 2000: MSDE 2000 retourneert een algemene fout.
Voer bijvoorbeeld de volgende query uit op een server die gebruikmaakt van MSDASQL en die sql_variant niet ondersteunt:
SELECT * FROM remote2k.dqtable.dbo.sqlvariantnotnull
--Remote2k is a loopback server.
Vóór SP3 retourneerde MSDE 2000 het volgende foutbericht:
Server: Msg 7356, Level 16, State 1, Line 1
OLE DB provider 'msdasql' supplied inconsistent metadata for a column.
Metadata information was changed at execution time.
Nadat u SP3 of hoger hebt toegepast, retourneert MSDE 2000 het volgende foutbericht:
Server: Msg 7356, Level 16, State 1, Line 1
OLE DB provider 'msdasql' supplied inconsistent metadata for a column.
Metadata information was changed at execution time.
OLE DB error trace [Non-interface error: Column 'sql_variant' (compile-time
ordinal 3) of object '"dqtable"."dbo"."sqlvariantnotnull"' was reported
to have a DBCOLUMNFLAGS_ISFIXEDLENGTH of 16 at compile time and 0 at run time].
Geïntroduceerd in SP3
SP3 of hoger bevat de nieuwe functie fn_get_sql die de tekst retourneert van de SQL-instructie voor de opgegeven SQL-handle. Bovendien zijn ter ondersteuning van deze functie drie nieuwe kolommen toegevoegd aan de systeemtabel sysprocesses: sql_handle, stmt_start en stmt_end.
fn_get_sql is gedocumenteerd in de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online. Zie sectie 1.8, Er zijn updates naar SQL Server 2000 Books Online beschikbaar, voor informatie over het installeren van de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online. Dit is een Engelstalig exemplaar van het verwijzingsonderwerp voor fn_get_sql.
Geïntroduceerd in SP3
Dit service pack biedt nieuwe opties voor het in- en uitschakelen van cross-database ownership chaining.
Bij de installatie van MSDE 2000 SP4 kunt u met de Setup-parameter ALLOWXDBCHAINING cross-database ownership chaining inschakelen voor alle databases. ALLOWXDBCHAINING is gedocumenteerd in de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online: Customizing Desktop Engine Setup.exe (Desktop Engine Setup.exe aanpassen). Zie sectie 1.8, Er zijn updates naar SQL Server 2000 Books Online beschikbaar, voor informatie over het installeren van de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online.
Opmerking Het inschakelen van cross-database ownership chaining voor alle databases wordt niet aanbevolen.
Na de installatie kunt u de volgende methoden gebruiken om cross-database ownership chaining in en uit te schakelen voor alle databases in het betreffende exemplaar:
Als cross-database ownership chaining voor dit exemplaar is uitgeschakeld, kunt u het configureren voor individuele databases. Gebruik de volgende methoden om cross-database ownership chaining in en uit te schakelen voor een database:
Klik op de knop Help op de pagina Controlelijst achterwaartse compatibiliteit als u Setup uitvoert, download de bijgewerkte editie van SQL Server 2000 Books Online, of zie Knowledge Base-artikel 810474 voor meer informatie.
Geïntroduceerd in SP3
Traceervlag 1204 retourneert het type vergrendelingen die deelnemen in de deadlock en de huidige betreffende opdracht. In SP3 en hoger wordt, wanneer deze traceervlag is ingeschakeld, de deadlock-informatie automatisch naar het foutenlogboek geschreven.
Geïntroduceerd in SP3
Alleen leden van de vaste serverrol sysadmin kunnen de op het systeem opgeslagen procedure sp_changedbowner uitvoeren.
Geïntroduceerd in SP3
De functionaliteit voor foutopsporing in opgeslagen procedures met Microsoft Visual Studio® 6.0 en eerder of met SQL Server Query Analyzer vóór SP3 is standaard uitgeschakeld. Foutopsporing in toepassingen (stoppen bij een onderbrekingspunt van SQL Server Transact-SQL tijdens foutopsporing van een clienttoepassing) is eveneens standaard uitgeschakeld. Als u de functionaliteit voor foutopsporing wilt inschakelen, voert u sp_sdidebug uit en geeft u de parameter legacy_on door. Als u foutopsporing wilt uitschakelen, geeft u legacy_off door aan deze procedure.
Opmerking De opgeslagen procedure sp_sdidebug op productieservers wordt niet aanbevolen.
Zie sectie Knowledge Base-artikel 328151 voor meer informatie.
Geïntroduceerd in SP3
Na het toepassen van het service pack kunt u het Named pipes-protocol niet meer uitschakelen op exemplaren van de database die deelnemen aan een foutvrije cluster.
Geïntroduceerd in SP3a
Vanaf MSDE 2000 SP3a maken exemplaren van MSDE 2000 waarvoor geen ondersteuning voor netwerkcommunicatie is geconfigureerd, geen gebruik meer van UDP-poort 1434 (User Datagram Protocol). Exemplaren waarvoor wel ondersteuning voor netwerkcommunicatie is geconfigureerd, maken wel gebruik van UDP 1434.
Een exemplaar waarvoor een upgrade naar SP3a of hoger is uitgevoerd, maakt geen gebruik meer van UDP 1434 als alle netwerkbibliotheken voor de server voor het exemplaar zijn uitgeschakeld, behalve de netwerkbibliotheek voor gedeeld geheugen. Een dergelijk exemplaar gaat poort 1434 gebruiken als u een van de netwerkbibliotheken voor de server inschakelt. Zie het onderwerp SQL Server Network Utility (SQL Server-netwerkhulpprogramma) in SQL Server 2000 Books Online voor informatie over het in- en uitschakelen van de netwerkbibliotheken voor de server.
UDP-poort 1434 wordt nog steeds gebruikt door een computer totdat voor alle exemplaren van SQL Server 2000 en MSDE 2000 op de computer een upgrade naar SP3a of hoger is uitgevoerd en de ondersteuning voor netwerkcommunicatie is uitgeschakeld.
Het openen en sluiten van UDP-poort 1434 is niet afhankelijk van de status van de netwerkbibliotheek voor gedeeld geheugen. De netwerkbibliotheek voor gedeeld geheugen wordt alleen voor lokale verbindingen gebruikt en maakt geen gebruik van een netwerk. De netwerkbibliotheek voor gedeeld geheugen is altijd actief en kan niet worden in- en uitgeschakeld.
U kunt ook opgeven of de netwerkbibliotheken voor de server moeten worden uitgeschakeld als u een exemplaar van MSDE 2000 installeert of een upgrade ervoor uitvoert. Gebruik hiervoor de parameter DISABLENETWORKPROTOCOLS van het Setup-hulpprogramma van MSDE 2000, of de eigenschap SqlDisableNetworkProtocols van de MSDE 2000-samenvoegmodule. Zie dit onderwerp in het nieuwste exemplaar van SQL Server 2000 Books Online voor meer informatie over deze opties: Customizing Desktop Engine Setup.exe (Desktop Engine Setup.exe aanpassen). Zie sectie 1.8, Er zijn updates naar SQL Server 2000 Books Online beschikbaar, voor informatie over het installeren van de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online.
Geïntroduceerd in SP4
In SP4 is 32767 de maximale waarde voor de optie voor netwerkpakketgrootte (instellen met sp_configure). Dit is iets minder dan de helft van de vorige maximumwaarde van 65536. Tijdens een upgrade, worden bestaande waarden van meer dan 32767 automatisch worden aangepast naar 32767. Als een script probeert sp_configure te gebruiken om een waarde in te stellen van meer dan 32767, maar minder dan of gelijk aan 65536, wordt de waarde eveneens ingesteld op 32767. Het instellen van de netwerkpakketgrootte op een waarde van meer dan 65536 leidt tot een fout.
Geïntroduceerd in SP4
SP4 bevat een wijziging in het gedrag van het SQL Server-optimalisatieprogramma dat invloed heeft op query's met predikaten met lange IN-lijsten of veel OR-componenten. Deze wijziging (geïntroduceerd in SQL Server 2000-hotfix 789) heeft met name invloed op query's met (of die kunnen worden herschreven met een equivalente expressie met) het volgende:
Als dergelijke query's worden uitgevoerd op systemen met een erg groot geheugen en een lage graad van parallelisme, kan in het optimalisatieprogramma een queryplan met een minder goede prestatie worden gekozen. Traceervlag 9060 wordt in dit service pack geleverd om de wijziging in het gedrag van het optimalisatieprogramma te negeren. Traceervlag 9060 is standaard uitgeschakeld. Als de traceervlag is ingeschakeld, wordt het gedrag van SP3 voorafgaand aan hotfix 789 ingeschakeld. Als fout 701 (onvoldoende systeemgeheugen) optreedt terwijl de traceervlag is ingeschakeld, kunt u overwegen de query's te herschrijven met tijdelijke tabellen of tabelvariabelen voor de waarden in de IN-lijsten. Gebruik voor numerieke bereiken BETWEEN-componenten of de operatoren groter dan (>) of kleiner dan (<). Zie Trace Flags (Traceervlaggen) in SQL Server Books Online voor informatie over het gebruik van traceervlaggen.
Geïntroduceerd in SP4
De netwerkprotocollen Banyan VINES, Multiprotocol, AppleTalk en NWLink IPX/SPX worden in SP4 ondersteund. Deze protocollen worden echter niet meer ondersteund in SQL Server 2005 en hogere versies. Houd daar rekening mee.
In deze sectie worden verbeteringen besproken in MSDE 2000 die met MSDE 2000 SP4 zijn meegeleverd.
Geïntroduceerd in SP1
Tijdens de Setup voor transactionele replicatie worden in de abonneedatabase aangepaste opgeslagen procedures voor invoeg-, verwijder- en updateacties gemaakt. Ongeacht het aantal kolommen dat door een instructie UPDATE wordt beïnvloed, worden alle kolommen in de abonnemententabel door de aangepaste opgeslagen procedure bijgewerkt. Hierbij worden alle ongewijzigde kolommen opnieuw ingesteld op de waarden van vóór de update. Meestal leidt deze actie niet tot problemen. Als een of meer van deze kolommen zijn geïndexeerd, kan het opnieuw instellen echter veel capaciteit kosten.
Als u met transactionele replicatie werkt en meerdere indexen op de abonnemententabel hebt, en er worden slechts enkele kolomwaarden gewijzigd bij een update, kan de onderhoudsoverhead van de indexen de prestatie beperken als u de wijzigingen toepast op de abonneeserver. Een abonnementendatabase die voor rapportage wordt gebruikt, kan bijvoorbeeld veel meer indexen bevatten dan de publicatiedatabase. Mogelijk kunt u de prestaties verbeteren door de instructie UPDATE dynamisch tijdens runtime op te bouwen. De update bevat dan alleen de kolommen die zijn gewijzigd, zodat u een optimale UPDATE-reeks maakt.
Dit service pack bevat de nieuwe opgeslagen procedure sp_scriptdynamicupdproc, waarmee u een aangepaste opgeslagen procedure genereert waarmee u de instructie UPDATE dynamisch tijdens runtime opbouwt op de abonneeserver. Het opbouwen van de dynamische instructie UPDATE tijdens runtime vereist echter extra verwerking.
sp_scriptdynamicupdproc is gedocumenteerd in de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online. Zie sectie 1.8, Er zijn updates naar SQL Server 2000 Books Online beschikbaar, voor informatie over het installeren van de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online. Dit is een Engelstalig exemplaar van het verwijzingsonderwerp voor sp_scriptdynamicupdproc.
Geïntroduceerd in SP1
Voor nosync-abonnementen (abonnementen die de oorspronkelijke momentopname niet ontvangen), moeten de aangepaste opgeslagen procedures voor de instructies INSERT, UPDATE en DELETE handmatig worden gemaakt. Meestal worden deze instructies op de abonneeserver gemaakt als de oorspronkelijke momentopname wordt afgeleverd. Met de nieuw toegevoegde opgeslagen procedure sp_scriptpublicationcustomprocs kunt u scripts genereren voor de aangepaste opgeslagen procedures op het publicatieniveau. Met deze nieuwe functionaliteit wordt het eenvoudiger om nosync-abonnementen te configureren.
sp_scriptpublicationcustomprocs is gedocumenteerd in de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online. Zie sectie 1.8, Er zijn updates naar SQL Server 2000 Books Online beschikbaar, voor informatie over het installeren van de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online. Dit is een Engelstalig exemplaar van het verwijzingsonderwerp voor sp_scriptpublicationcustomprocs.
Geïntroduceerd in SP1
Wanneer samenvoegreplicatiesysteemtabellen grote hoeveelheden metagegevens bevatten, wordt door het opruimen van de metagegevens de prestatie verbeterd. In eerdere versies dan SQL Server 2000 SP1 konden metagegevens alleen worden opgeruimd door sp_mergecleanupmetadata uit te voeren. SQL Server 2000 SP1 en hogere versies bevatten echter een functie voor het opruimen van op retentie gebaseerde metagegevens. Dit betekent dat metagegevens automatisch kunnen worden verwijderd uit de volgende systeemtabellen:
Opmerking Before image-tabellen zijn aanwezig als de optie @keep_partition_changes voor optimalisatie van de synchronisatie is ingesteld voor de publicatie.
Het opruimen van op retentie gebaseerde metagegevens vindt als volgt plaats:
Opmerking De parameter -MetadataRetentionCleanup is ingesteld op 1 voor alle Samenvoegagentprofielen die zijn opgenomen in SQL Server 2000 SP1 en hogere versies. Als u een server bijwerkt naar SP1 of hoger en vervolgens samenvoegreplicatie toevoegt, wordt deze parameter automatisch toegevoegd aan het profiel voor de Samenvoegagent. Als u een server waarvoor samenvoegreplicatie al is ingesteld, bijwerkt naar SP1 of hoger, wordt het profiel voor de Samenvoegagent niet automatisch bijgewerkt. U kunt het profiel bijwerken door sp_add_agent_parameter uit te voeren (zie Extra parameter voor sp_add_agent_parameter verderop in deze sectie).
Belangrijk De standaardperiode voor de retentie van publicaties is 14 dagen. Als een artikel bij meerdere publicaties hoort, kunnen verschillende retentietijden gelden. In dit geval wordt aan de hand van de langste retentietijd het eerste moment bepaald waarop kan worden opgeruimd. Als een database meerdere publicaties bevat, en elk van deze publicaties een oneindige retentietijd van de publicatie (@retention=0) gebruikt, worden de samengevoegde metagegevens voor de database niet automatisch opgeruimd. Wees daarom voorzichtig met het gebruik van oneindige retentie voor de publicatie.
De op het systeem opgeslagen procedure sp_add_agent_parameter bevat nu een parameter MetadataRetentionCleanup, waarmee u het opruimen van op retentie gebaseerde metagegevens kunt toevoegen of verwijderen uit Samenvoegagentprofielen. De waarde 1 geeft aan dat het profiel een opruimprocedure moet bevatten; de waarde 0 geeft aan dat er geen opruimprocedure is opgenomen. Als u bijvoorbeeld het opruimen van op retentie gebaseerde metagegevens wilt toevoegen aan een profiel, voert u de volgende code uit:
EXEC sp_add_agent_parameter @profile_id=<my_profile_id>,
@parameter_name='MetadataRetentionCleanup', @parameter_value=1
Als u het opruimen van op retentie gebaseerde metagegevens automatisch wilt laten uitvoeren in een database die is betrokken bij samenvoegreplicatie, moeten zowel de database als de Samenvoegagent op servers staan waarop SQL Server 2000 SP1 of hoger wordt uitgevoerd. Bijvoorbeeld:
Het automatisch opruimen van sommige servers en niet van andere levert hooguit schijnconflicten op, maar dit komt zelden voor. Voor topologieën met eerdere versies van SQL Server dan SQL Server 2000 SP1, zult u betere prestaties krijgen als u sp_mergemetadatacleanup uitvoert op alle servers die niet automatisch worden opgeruimd.
Bij het opruimen van op retentie gebaseerde metagegevens wordt voorkomen dat gegevens niet convergeren en dat ongemerkte overschrijvingen van wijzigingen op andere knooppunten optreden. Er kunnen echter schijnconflicten optreden als aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
Als u bijvoorbeeld de metagegevens opruimt op de publicatieserver maar niet op de abonneeserver en er vindt een update plaats op de publicatieserver, treedt een conflict op terwijl de gegevens gesynchroniseerd lijken te zijn.
U voorkomt dit conflict door ervoor te zorgen dat de metagegevens ongeveer tegelijkertijd worden opgeruimd op alle betrokken knooppunten. Als -MetadataRetentionCleanup 1 is ingesteld op 1, worden de publicatieserver en de abonneeserver automatisch opgeruimd voordat het samenvoegen wordt gestart, zodat de knooppunten tegelijkertijd worden opgeruimd. Als er een conflict optreedt, gebruikt u de conflictviewer voor samenvoegreplicatie om het conflict te bekijken en eventueel op te lossen.
Als een artikel tot meerdere publicaties behoort of in een herpublicatiescenario is opgenomen, kunnen de retentietijden voor een bepaalde rij uiteenlopen op de publicatieserver en de abonneeserver. U beperkt het risico dat u metagegevens wel aan de ene maar niet aan de andere kant opruimt door gelijke of vrijwel gelijke retentietijden in te stellen voor de verschillende publicaties.
Opmerking Als de systeemtabellen grote hoeveelheden metagegevens bevatten die moeten worden opgeruimd, kan het samenvoegproces langer duren. Ruim de metagegevens regelmatig op om te voorkomen dat dit gebeurt.
Geïntroduceerd in SP1
Als u een publicatiedatabase terugzet van een back-up, moet u deze eerst synchroniseren met een database voor abonnementen met een globaal abonnement (dat wil zeggen een abonnement met een toegewezen prioriteit) om ervoor te zorgen dat de databases op de juiste manier convergeren. Met de synchronisatie zorgt u dat de wijzigingen die wegens het terugzetten verloren zijn gegaan in de publicatiedatabase, op de juiste manier opnieuw worden toegepast.
Synchroniseer de publicatiedatabase niet met een database voor abonnementen met een anoniem abonnement. Anonieme abonnementen bevatten onvoldoende metagegevens om wijzigingen aan te brengen in de publicatiedatabase, waardoor een dergelijke synchronisatie ertoe kan leiden dat de gegevens niet convergeren.
Als u het maken en terugzetten van back-ups voor samenvoegreplicatie plant, moet u ook rekening houden met de volgende bijkomende zaken:
Zet alleen een back-up van een database voor abonnementen terug als de back-up niet ouder is dan de kortste retentietijd van alle publicaties waarop de abonneeserver is geabonneerd. Als een abonneeserver bijvoorbeeld is geabonneerd op drie publicaties met retentietijden van respectievelijk 10, 20 en 30 dagen, mag een back-up van de database die u wilt terugzetten, niet meer dan 10 dagen oud zijn.
U wordt dringend aangeraden een abonneeserver met de publicatieserver te synchroniseren voordat u een back-up maakt. Als u dat niet doet, verloopt de convergentie van het systeem mogelijk onjuist als u deze back-up van de abonneeserver terugzet. Hoewel de back-up zelf mogelijk nieuw is, kan de meest recente synchronisatie met de publicatieserver bijna even oud zijn als de retentietijd. Een publicatie heeft bijvoorbeeld een retentietijd van 10 dagen. De laatste synchronisatie is 8 dagen geleden en u maakt nu een back-up. Als u de back-up 4 dagen later terugzet, heeft de laatste synchronisatie 12 dagen geleden plaatsgevonden en valt deze dus buiten de retentietijd. Als u de abonneeserver onmiddellijk voor het maken van de back-up had gesynchroniseerd, zou de database voor abonnementen binnen de retentietijd vallen.
Als u de retentiewaarde van een publicatie moet wijzigen, moet u vervolgens handmatig de abonneeserver opnieuw initialiseren om te voorkomen dat de gegevens niet convergeren. Met de functie voor het opruimen van op retentie gebaseerde metagegevens verwijdert u verouderde metagegevens uit de bij het samenvoegen betrokken systeemtabellen als de retentietijd voor de publicatie wordt bereikt.
Aan de hand van de retentiewaarde voor de publicatie wordt bepaald wanneer abonnementen die niet binnen de retentietijd zijn gesynchroniseerd, moeten verlopen. Als u metagegevens opruimt en daarna de retentietijd van de publicatie verlengt, en een abonnement een samenvoegbewerking met de publicatieserver (waarop de metagegevens al zijn verwijderd) probeert uit te voeren, verloopt het abonnement niet, omdat de retentiewaarde is verhoogd. Ook heeft de publicatieserver in dat geval onvoldoende metagegevens om de wijzigingen naar de abonneeserver te downloaden, waardoor de gegevens niet convergeren.
Geïntroduceerd in SP1
Als u een back-up terugzet naar dezelfde server en database (waarop dezelfde versie wordt uitgevoerd als op de server waarop u de back-up hebt gemaakt), blijven de replicatie-instellingen behouden. Als u een gerepliceerde database terugzet naar een andere versie van SQL Server dan de versie waarmee de back-up is gemaakt, moet u rekening houden met het volgende:
Geïntroduceerd in SP2
Tijdens een normale verwerking kan een samenvoegreplicatie DELETE-opdrachten verzenden naar abonneeservers voor rijen die geen deel uitmaken van de partitie op de abonneeserver. Dergelijke DELETE-opdrachten worden ook wel irrelevante verwijderingen genoemd. Irrelevante verwijderingen zijn niet van invloed op de gegevensintegriteit of convergering, maar kunnen ongewenst netwerkverkeer tot gevolg hebben.
Als u netwerkverkeer vanwege irrelevante verwijderingen wilt verminderen, kunt u de nieuwe momentopnameagentparameter
-MaxNetworkOptimization met samenvoegreplicatiepublicaties gebruiken. Door de parameter in te stellen op 1 wordt de kans op irrelevante verwijderingen verkleind, waardoor het netwerk wordt geoptimaliseerd.
Opmerking Het is alleen handig om deze parameter in te stellen op 1 wanneer de optie voor optimalisatie van de synchronisatie van de samenvoegpublicatie is ingesteld op true (de parameter @keep_partition_changes van sp_addmergepublication).
De standaardwaarde is 0 omdat door het instellen van de parameter op 1 de opslag van metagegevens kan toenemen, waardoor de prestaties van de publicatieserver kunnen verminderen als er meerdere niveaus van koppelingsfilters en ingewikkelde subsetfilters zijn ingesteld. U moet uw replicatietopologie voorzichtig inschatten en -MaxNetworkOptimization alleen instellen op 1 als het netwerkverkeer vanwege irrelevante verwijderingen onacceptabel hoog is.
U kunt deze parameter toevoegen aan het profiel van de momentopnameagent door de systeemprocedure sp_add_agent_parameter als volgt uit te voeren:
EXEC sp_add_agent_parameter 1, 'MaxNetworkOptimization', 1
Geïntroduceerd in SP3
SP3 of hoger maakt automatisch een nieuwe rol voor gebruik door samenvoegreplicatie. De naam van de nieuwe rol heeft de vorm MSmerge-<publication ID>. De rol wordt gemaakt op de publicatieserver voor elke samenvoegreplicatiepublicatie en fungeert als PAL (publicatietoegangslijst) voor het beheer van toegang tot samenvoegreplicaties op de publicatieserver. Als deze rol is verdwenen, kunt u een nieuwe opgeslagen procedure van SP3 of hoger uitvoeren, sp_createmergepalrole, om de rol opnieuw te maken. Deze opgeslagen procedure wordt uitgevoerd op de publicatieserver op de publicatiedatabase voor het opnieuw maken van de rol.
sp_createmergepalrole is gedocumenteerd in de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online. Zie sectie 1.8, Er zijn updates naar SQL Server 2000 Books Online beschikbaar, voor informatie over het installeren van de nieuwste versie van SQL Server 2000 Books Online. Dit is een Engelstalig exemplaar van het verwijzingsonderwerp voor sp_createmergepalrole.
Geïntroduceerd in SP3
Als er een abonnement is gemaakt door een gebruiker die geen lid is van de vaste serverrol sysadmin, moet u een van de volgende handelingen uitvoeren:
Opmerking Voor de functie voor activering van een externe agent is altijd vereist dat de taakstap wordt uitgevoerd in de context van een gebruikersaccount in de vaste serverrol sysadmin.
Geïntroduceerd in SP3
Voor een aantal opgeslagen procedures die worden gebruikt voor het implementeren, beheren en bewaken van een replicatietopologie, zijn machtigingen gewijzigd. De meeste van deze wijzigingen betreffen een aanscherping van de vereiste machtigingen voor het uitvoeren van de opgeslagen procedures. Raadpleeg de naslagdocumentatie van Transact-SQL voor de opgeslagen replicatieprocedures in de bijgewerkte versie van SQL Server Books Online voor meer informatie over de nieuwe machtigingen. Zie sectie 1.8, Er zijn updates naar SQL Server 2000 Books Online beschikbaar, voor meer informatie over de bijgewerkte SQL Server 2000 Books Online.
Geïntroduceerd in SP3
Er is een nieuwe parameter, @published_in_tran_pub, toegevoegd aan sp_addmergearticle en aan sp_changemergearticle. Deze parameter wordt gebruikt om aan te geven dat een artikel in een samenvoegreplicatie tevens wordt gepubliceerd in een transactionele publicatie. @published_in_tran_pub is nvarchar(5), met standaard FALSE. TRUE geeft aan dat het artikel tevens wordt gepubliceerd in een transactionele publicatie.
Opmerking Wanneer u deze parameter wijzigt in sp_changemergearticle, moet de momentopname ongeldig worden gemaakt en moeten de abonnees opnieuw worden geïnitialiseerd.
Geïntroduceerd in SP3
In SQL Server kunt u bestaande abonnementen inschakelen (die zijn gemaakt met SQL Server Enterprise Manager, SQL-DMO en opgeslagen replicatieprocedures) voor gebruik met Windows Synchronisatiebeheer. U kunt ook nieuwe abonnementen maken met Windows Synchronisatiebeheer. Nadat u het service pack hebt toegepast, wordt u bij de synchronisatie van een abonnement gevraagd het vereiste wachtwoord of de wachtwoorden in te voeren om verbinding te maken met de servers die betrokken zijn bij de synchronisatie.
Geïntroduceerd in SP3
Bij een bepaalde combinatie van voorwaarden kan replicatie onjuist functioneren bij het proces waarbij een database wordt gekoppeld of teruggezet die is gepubliceerd voor replicatie. Deze voorwaarden zijn:
Als aan deze drie voorwaarden is voldaan, moet u de opgeslagen procedure sp_changedbowner uitvoeren voor de gekoppelde of teruggezette database. Wijs het eigendom toe aan de ingebouwde SA-beheerdersaccount. Hierdoor werken replicatiefuncties op de juiste manier.
Opmerking U moet lid zijn van de vaste serverrol sysadmin om sp_changedbowner te kunnen uitvoeren.
Zie sectie 5.1.8, Cross-Database Ownership Chaining, voor meer informatie over cross-database ownership chaining.
Geïntroduceerd in SP4
ActiveX®-replicatiebesturingselementen (sqlinitx.dll, sqldistx.dll, sqlmergx.dll en replerrx.dll) worden niet meer aangeduid als 'veilig voor het uitvoeren van scripts' en 'veilig voor initialisatie'. De beveiligings- en functionaliteitsgedragingen van de besturingselementen zijn niet gewijzigd sinds SP3, maar de beveiligingsaanduidingen zijn gewijzigd om aan beveiligingsnormen te voldoen. Deze wijzigingen kunnen invloed hebben op toepassingen die ingesloten ActiveX-replicatiebesturingselementen op een webpagina aanroepen.
Geïntroduceerd in SP4
U kunt een nieuwe parameter, @compensate_for_errors, opgeven bij het aanroepen van sp_addmergearticle. Met deze parameter wordt opgegeven of er compenserende acties worden ondernomen als tijdens synchronisatie fouten optreden (bijvoorbeeld een schending van een beperking). Als de parameter is ingesteld op TRUE (de standaard), leidt een wijziging die tijdens synchronisatie niet op een knooppunt kan worden toegepast, tot compenserende acties die de wijziging bij alle andere knooppunten ongedaan maakt. In sommige gevallen is dit gedrag wenselijk, maar in andere gevallen kan het problemen geven. Als bijvoorbeeld één verkeerd geconfigureerde abonneeserver een fout genereert, kan dit ervoor zorgen dat wijzigingen op de publicatieserver en alle andere abonneeservers ongedaan worden gemaakt.
Als de waarde FALSE wordt opgegeven, worden deze compenserende activiteiten uitgeschakeld, maar de fouten worden toch vastgelegd en bij volgende samenvoegingen wordt telkens geprobeerd de wijzigingen toe te passen. Hoewel de gegevens in de betreffende rijen niet-convergerend lijken, kan de wijziging worden toegepast zodra u de fout oplost, en dan zijn de gegevens convergerend.
Opmerking Als de brontabel voor een artikel al is gepubliceerd in een andere publicatie, moet de waarde van @compensate_for_errors voor beide artikelen dezelfde zijn.
Geïntroduceerd in SP4
In eerdere versies werden identiteitskolommen in transactionele publicaties gerepliceerd als het basisgegevenstype, zoals int, zonder dat de identiteitseigenschap was ingesteld. Deze benadering is geschikt voor toepassingen die geen invoegingen bij de abonneeserver toestaan. In SQL Server 2000 SP4 wordt een nieuwe schemaoptie (0x4) geïntroduceerd voor transactionele publicaties, die wordt gebruikt voor replicatie van de identiteitskolom als een identiteitskolom. Dit is in veel gevallen handig, zoals bij bidirectionele replicatie en bij het gebruik van de abonneeserver als een 'warme' stand-byserver. In deze gevallen kunnen invoegingen optreden op de abonneeserver, en de invoegingen leiden tot verhoging van de identiteitskolom.
U kunt als volgt opgeven dat een identiteitskolom moet worden gerepliceerd als een identiteitskolom:
USE Northwind
GO
DBCC CHECKIDENT ('Employees', RESEED, 1000000)
GO
Zie DBCC CHECKIDENT in SQL Server Books Online voor meer informatie.
Geïntroduceerd in SP4
Distributieserverexemplaren van SQL Server 2000 (32-bits) in Windows-on-Windows 64-modus op Windows 2003 SP1-systemen met X64- of compatibele processoren kunnen geen niet-SQL Server-abonneeservers hebben. Hoewel de Windows-on-Windows 64-modus nu wordt ondersteund voor SQL Server 2000 SP4, wordt deze modus niet ondersteund door stuurprogramma's of providers die worden gebruikt om verbinding te maken van de distributieserver naar de niet-SQL Server-abonneeserver.
In deze sectie worden verbeteringen besproken in SQL Server Agent die in SP4 zijn opgenomen.
Geïntroduceerd in SP2
De SQL Server Agent Job History houdt nu de Windows-account bij waaronder elke taakstap wordt uitgevoerd. Met deze informatie kunnen systeembeheerders beveiligingsproblemen met geplande taken vaststellen, inclusief geplande taken die zijn gedefinieerd voor replicatietaken en DTS-taken (Data Transformation Services).
Geïntroduceerd in SP3
MSDE 2000 controleert nu of de eigenaar van de Agent-taak gemachtigd is om voor elke taak het uitvoerlogboekbestand te overschrijven of er gegevens aan toe te voegen. Dit gebeurt op drie manieren:
In alle gevallen worden taken geschreven met SQL Server Agent-referenties, maar MSDE 2000 test nu om te controleren of de gebruiker gemachtigd is om te schrijven naar de geselecteerde locatie voor het taakuitvoerlogboekbestand op de server. Als het logboekbestand niet kan worden geschreven, worden in de taakgeschiedenis fouten weergegeven, maar de taakstappen mislukken niet.
Geïntroduceerd in SP3
In MSDE 2000 en de 32-bits versie van SQL Server 2000 kunt u in de configuratie van SQL Agent Mail opgeven dat een Extended MAPI-e-mailprofiel wordt gebruikt voor het verzenden van e-mailwaarschuwingen. Met een Extended MAPI-e-mailtoepassing, zoals Microsoft Outlook, kunt u een Extended MAPI-profiel maken. In de 64-bits versie van SQL Server 2000 kunnen door SQL Agent Mail alleen met een Simple MAPI-profiel e-mailwaarschuwingen worden verzonden. Gebruik Simple MAPI-profielen niet in MSDE 2000 of in de 32-bits versie van SQL Server 2000.
In het volgende onderwerp wordt een verbetering besproken voor XML en SQLXML in SP4.
Geïntroduceerd in SP3
Als u SP4 toepast, wordt OPENXML bijgewerkt voor het gebruik van een aangepaste parseringstechnologie die is ontworpen om compatibel te zijn met MSXML 2.6.
Vóór SP3 kon in de versie van de XML-parser die werd gebruikt door OPENXML een predikaat in een XPath-expressie de speciale tekenafkorting volgen die het huidige contextknooppunt aangaf, aangeduid met een punt (.
) in de XPath-syntaxis. Dit schendt de specificatie van de XPath-syntaxis die vereist dat dit teken wordt gevolgd door een locatiepadexpressie.
Bij de nieuwe versie van OPENXML kan een predikaat niet onmiddellijk volgen op de speciale tekenafkorting van het huidige contextknooppunt. XPath-expressies in SQLXML-query's (XPath-query's op aangetekende toewijzingsschema's en in XSLT opmaakmodellen die zijn geschreven voor het transformeren van de resultaten van SQLXML-query's) die gebruikmaken van de verkeerde syntaxis, mislukken nadat u hebt bijgewerkt naar SP3 of hoger.
Als u deze fouten wilt voorkomen, moet u expressies met een verkeerde syntaxis opsporen en corrigeren. De syntaxis van de XPath-expressie die is opgegeven als de waarde van het testkenmerk in het volgende xsl:if
-element is bijvoorbeeld niet geldig omdat het predikaat, [@ResourceTypeID='2']
, onmiddellijk volgt op de speciale tekenafkorting die het huidige contextknooppunt aangeeft.
De volgende instructie, die eerder geen fout genereerde, mislukt nadat SP3 of hoger is geïnstalleerd.
<xsl:if test=".[@ResourceTypeID='2']">
Als u fouten wilt voorkomen, moet de XPath-expressie als volgt worden aangepast:
<xsl:if test="@ResourceTypeID='2'">
Geïntroduceerd in SP1, bijgewerkt voor SP4
De API's DB-Library en Embedded SQL for C worden nog ondersteund in SQL Server 2000 en MSDE 2000, maar de bestanden en de documentatie die nodig zijn voor het programmeren van toepassingen die deze API's gebruiken, worden niet meer opgenomen in toekomstige versies van SQL Server. Verbindingen van bestaande toepassingen die zijn geschreven met DB-Library en Embedded SQL for C worden nog steeds ondersteund in de volgende versie van SQL Server, maar in een toekomstige versie zal deze ondersteuning niet meer worden geboden. Gebruik niet DB-Library of Embedded SQL bij het schrijven van nieuwe toepassingen. Verwijder afhankelijkheden van deze technologieën als u bestaande toepassingen aanpast. In plaats van DB-Library of Embedded SQL for C kunt u de naamruimte system.data.SQLClient van .NET Framework of een API zoals ADO, OLE DB of ODBC gebruiken om toegang te krijgen tot gegevens die in SQL Server zijn opgeslagen. Zie SQL Server Books Online of de .NET Framework SDK voor meer informatie over deze technologieën.
In het volgende onderwerp wordt een verbetering in MSDE 2000 Setup beschreven.
Geïntroduceerd in SP4
MSDE 2000 SP4 introduceert een nieuwe parameter SAVESYSDB voor MSDE 2000 Setup. De parameter SAVESYSDB is bedoeld voor gebruik tijdens het uitvoeren van upgrades voor exemplaren van MSDE 2000 die zijn geïnstalleerd met samenvoegmodules of MSI-bestanden naar toekomstige versies van SQL Server 2005 Express Edition. SAVESYSDB wordt samen gebruikt met een nieuwe functie die is gepland voor toekomstige versies van SQL Server Express. SAVESYSDB is alleen geldig bij het verwijderen van een exemplaar door MSDE 2000 Setup uit te voeren vanaf de opdrachtregel.
In MSDE 2000 Setup worden standaard de bestanden van de systeemdatabases master, model en msdb verwijderd wanneer u een exemplaar van MSDE 2000 verwijdert. Als u SAVESYSDB=1 opgeeft, blijven de bestanden voor deze systeemdatabases staan.
SAVESYSDB kan op elk moment worden opgegeven, maar wordt alleen verwerkt bij gebruik met de schakeloptie /x uninstall:
Setup /x sqlrun01.msi SAVESYSDB=1 INSTANCENAME="MyInstance"
SAVESYSDB wordt genegeerd als /x niet is opgegeven. Als zowel SAVESYSDB als /x zijn opgegeven, moet SAVESYSDB worden ingesteld op 1. Een andere waarde levert een fout op.
Geïntroduceerd in SP4
SQL Server 2000 SP4 introduceert nieuwe onderhoudsvriendelijke functionaliteit waardoor u hotfixes kunt verwijderen die zijn toegepast op SP4 en hogere versies van SQL Server 2000 in Windows XP en Windows Server 2003. (Dezelfde functionaliteit was beschikbaar met SQL Server 2000 SP3, maar pas na de toepassing van een aanvullende hotfix).